Als de eerste
zonnestralen door de gordijnen schijnen, springt Rune naast zijn bed. Vandaag
is het een bijzondere dag. Hij mag met pappa mee naar een landbouwdag.
Rune is gek op oude tractors en op van die hele mooie oude machines die soms
nog echt werken. Het allermooiste vindt hij de wastobbes. Teilen met water met
een soort rasp waar de dames lakens op schoon boenen. En dan staan de heren er
naast met een ketel waarin ze water stoken. Ouderwetse wasmachine.
Vandaag gaat
het echter niet zo zeer om de oude werktuigen heeft pappa gezegd. Vandaag gaan
ze naar de dikbillen keuring. Pappa wil een dikbil aanschaffen. Rune snapt daar
helemaal niets van, want dikke billen zijn helemaal niet mooi. Die blubberen.
Dat weet Rune omdat bij het zwemmeertje altijd wel een paar dames met hele
dikke billen zitten. Dat is prima. Zolang ze blijven zitten, maar soms
willen ze ook zomaar gaan zwemmen. Dan hijsen ze zichzelf omhoog en lopen
richting het meer. En die billen zwiepen van links naar rechts met ze mee.
Onder het badpak uit. En aan de zijkanten. Eigenlijk komen die dikke billen van alle kanten onder het badpak vandaan. En dat ziet er echt heel raar uit. Vreemd,
heel vreemd dat pappa nu dus een dikbil wil. En nog vreemder om die dikbil
mevrouw te kopen op een landbouwdag. Maar pappa’s en mamma’s zijn wel vaker
niet te volgen. Het belangrijkste is dat hij mee mag. Een dag niet naar school,
maar mee naar de grote stad.
In de stad is het al heel erg druk. Rune moet dicht bij pappa blijven, maar dat
is best heel moeilijk. Pappa loopt eerst naast hem, maar al snel loopt pappa
een stukje voorop. Rune botst tegen benen, tegen kramen, tegen
kinderwagens en dan opeens is hij pappa kwijt. Rune laat zich uit de
mensenmassa duwen en gaat tegen de gevel van een huis staan. ‘Wat doe jij hier?’
Vraagt een jongen die 3 koppen groter is aan Rune. ‘Ik mocht met pappa mee om
een dikbil te kopen, maar ik ben hem al kwijt.’ ‘Een dikbil hé? Weet je al wat
voor 1?’ ‘Nee, maar ik hoop dat ze wel een beetje lief is.’ ‘Lief? Hoezo lief? Waarom zou een dikbil lief moeten zijn?’ ‘Bij het zwemmeer lopen er altijd
wel een paar rond. Ik vind het een heel gek gezicht, maar ze hebben wel altijd
vrolijke ogen, ze lachen altijd zo hartelijk. Maar stel dat pappa een dikbil uitzoekt die ook nog eens heel boos is, dan denk ik dat ik een beetje bang voor haar ga zijn.’
De jongen
denkt na. En er verschijnt een grote gemene grijns op zijn gezicht. ‘Dus jullie
gaan een dikbil kopen? Maar dan een die lief is. Ik kan je wel helpen. Weet
je hoe je moet keuren of ze wel lief is?’ ‘Nee, geen idee. Dat heeft pappa nog
niet verteld. Hij liep eerst naast me en toen voor me en daarna zag ik hem niet
meer. Hij heeft nog niets uit kunnen leggen.’ ‘Ik zal je helpen. Een dikbil
keur je door tegen de billen aan te slaan. Je gaat achter haar lopen en dan
vanuit het niets geef je haar een pets tegen haar billen. Als ze lief is,
draait ze zich om en geeft je met haar ene hand een kneepje in je wang en met
haar andere hand een snoepje.’ ‘En als ze niet lief is?’ ‘Dan moet je zo snel
mogelijk weg zien te komen. Dan draait ze zich spiedend met gemene ogen om en
kijkt ze om zich heen. Als je niet snel genoeg weg komt, heb je geen snoepje
maar een draai om je oren. Het luistert dus allemaal erg nauw. Denk je dat je
het aandurft? Eigenlijk ben je nog wel een klein beetje jong om mee te gaan
keuren.’ Rune vindt het diep in zijn hart doodeng, maar dat durft hij
natuurlijk niet te zeggen tegen deze grote jongen die hem zo goed heeft
geholpen. Hij moet vooral niet denken dat ik bang ben. Rune knikt. Eerst
voorzichtig, maar dan steeds overtuigender. ‘Ik durf het aan! Ik ga pappa
helpen met het keuren van de dikbillen!’ Rune springt overeind, geeft de grote jongen
een hand en gaat de menigte weer in. De jongen grijnst nog veel gemener. Hij klimt
op een paar kratten zodat hij goed over de mensenmenigte heen kan kijken.
Ondertussen
loopt pappa tussen de mensen door op zoek naar Rune. ‘Waar is die jongen nu
toch? Als hij zich maar niet weer in de nesten heeft gewerkt. Ik had hem
misschien nog een jaartje thuis moeten laten. Hoe kan ik nu dikbillen
keuren als ik naar hem op zoek moet? Straks zijn alle mooie dikbillen al
verkocht.’ Terwijl Rune’s vader op zoek is naar Rune en tegelijk met een schuin
oog de keuringen volgt, loopt Rune voorzichtig door de rijen mensen. En dan
opeens loopt hij achter een hele dikbillige mevrouw. Een mevrouw met een
strohoed met linten en met prachtige grote bloemen op haar wapperende rokken. ‘Aha!
Ik heb er 1.’Rune twijfelt heel even of hij wel moet gaan slaan, wat als deze
mevrouw een boze dikbil dame is? Een met gemene ogen? Maar een dikbil dame met
gebloemde rokken kan natuurlijk nooit een boze dikbildame zijn. Deze moet wel
vriendelijk lachen met een snoepje in haar hand.
Rune staat
even stil, zodat er een kleine ruimte ontstaat tussen hem en de dikbildame. Op
het moment dat de mensen achter hem weer beginnen te duwen, zwaait hij zijn arm
naar achter en met een grote zwaai weer naar voren. PATS! Op de billen van de
dikbildame. Precies in het midden. ‘RAAK!’ Roept Rune trots. Hij heeft pappa
goed geholpen. Even vergeet hij waar hij is en wat hij net heeft gedaan. Even
maar. Echt, maar een ieniemienie eventjes. ‘Wat krijgen we nu?’ Krijst de
dikbildame met de gebloemde rok, ze draait zich om, tuurt in de rondte, krijgt
een trotse Rune in het vizier, grijpt hem bij zijn kraag en tilt hem in 1
beweging van de grond de lucht in. ‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig? Mij
een beetje op mijn billen slaan? Jij etterige, kleine dwerg, jij onopgevoede
bengel, mij een beetje belachelijk maken, mij op mijn achterwerk slaan met je
kleine knuisten, ik zal je, ik zal je uitleveren aan de agent, en dan beland je
in het schavot, jij kleine klier!’
Terwijl de
dikbildame steeds bozer wordt, kijkt Rune hulpeloos om zich heen. Aan de kant
van de huizen ziet hij de grote jongen op een stapel kisten staan. Hij slaat op
zijn knieën van het lachen. De tranen schieten bij Rune in zijn ogen, hij is er
ingeluisd. En hij is er vol ingetrapt! Door de tranen ziet hij mensen verbaasd
naar de boze dame kijken die een spartelend huilend jongetje in de lucht houdt.
Door zijn tranen ziet hij ook de pet van pappa dichterbij komen. Pappa wringt
zich door alle stilstaande mensen en pakt Rune uit de handen van de boze
dikbildame. ‘Mijn excuses mevrouw, mijn zoontje bedoelde het vast niet
verkeerd. Hij zag denk ik een mug op uw achterwerk, ik neem hem weer van u
over.’ Pappa loopt met een huilende Rune snel weg van de mevrouw.
‘Waar was jij
nu mee bezig? Een beetje dames op hun billen slaan, zo heb ik je toch niet opgevoed?’’Ik
wilde u alleen maar helpen met het keuren van de dikbillen, zodat we een
aardige mee naar huis konden nemen. En die grote jongen zei dat ik dan hard op
hun billen moest slaan en als het een goede dikbildame was, ik een snoepje zou
krijgen uit haar ene hand en een kneepje in mijn wang met haar andere hand.’ 'Lieve,
lieve Rune, met een dikbil bedoel ik die dikbillen.’ Pappa wijst naar een rij
koeien met enorme achterwerken. ‘Dat zijn de dikbillen die ik mee naar huis wil
nemen. Kom, we kunnen nog wel een mooi stel kopen, maar dan moet je wel
beloven dat je heel dicht bij me blijft.’ En dat doet Rune. Hij geniet van de
koeien, van de tractoren, van de oude ambachten en van het ijsje dat hij
krijgt, maar hij geniet vooral van de reis terug naar huis. Weg van de boze
dikbilmevrouw en weg van de grote jongen. ‘Volgend jaar ga ik liever gewoon
naar school.’ Rune doet zijn ogen dicht en valt in slaap. Pappa rijdt met een
vrolijke grijns op zijn gezicht verder. 'Je beleeft ook altijd wat met die
kinderen van ons.'