Posts tonen met het label Rune/Julia en Nisse. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Rune/Julia en Nisse. Alle posts tonen

zondag 27 augustus 2017

Hoofdstuk 2. Ontmoeting.

Het is warm. Zo warm dat het ijs smelt voor het uit de vriezer is. Zo warm, dat de muggen niet eens willen vliegen. Zo warm dat je niet eens hoeft te douchen om nat te worden. Niet dat er gedoucht kan worden, want dat is het nieuwe klusproject van pappa. De douche. Na het voorval met de douchestang heeft er een paar weken een gapend gat gezeten in de buitenmuur. Niet dat het pappa veel kon schelen, maar mamma wel. Ze ging pas douchen, als er zowel aan de binnenzijde als aan de buitenzijde een handdoek voor het gat gehangen werd. Pappa geloofde het wel. Alle tijd, we hebben alle tijd voor de winter invalt. Maar toen pappa ’s ochtends rustig de krant zat te lezen op het toilet en van buitenaf nat werd gespoten met waterpistooltjes was ook bij pappa de maat vol. ‘Oké, oké. We gaan de douche verbouwen.’

Rune en Nisse zitten in de tuin en kijken naar Julia die in haar badpak rondjes om ze loopt. ‘Kom nou mee zwemmen, het water is hartstikke lekker. Kom nou!’ ‘Dag! Er zwemmen vissen en er woont een eend. Niet zo maar een eend, maar een mega eend en iedere keer als wij aankomen, komt hij op ons afgewaggeld. Pikt dat beest in mijn voeten. Dank je de koekoek. Ik ga daar niet meer zwemmen.’ ‘Maar het is zo warm, ik hou de eend wel in de gaten.’

Op dat moment komen de nieuwe buurkinderen hun huis uit, ze lopen de tuin in en kijken even naar het blauwe huis. Als ze Rune, Julia en Nisse zien, kijken ze snel de andere kant op. Julia zwaait vrolijk en roept: ‘gaan jullie ook zwemmen? Het water is heerlijk. Kunnen jullie zwemmen?’ De nieuwe kinderen draaien zich weer om en knikken. ‘Ja, we kunnen zwemmen. Waar kan dat?’ ‘Hier vlakbij, aan de andere kant van het spoor, daar loop je het bos in en daar is het mooiste zwemplekje in de omgeving. Met een picknickbank.’’En een valse eend.’Roept Nisse. ‘Een valse wat?’’Eend!’ ‘Valt wel mee hoor, maar hij denkt altijd dat je eten mee hebt en dan pikt hij je. Gaan jullie mee?’ De buurkinderen draaien zich om en lopen zonder verder iets te zeggen hun huis weer binnen. Julia haalt haar schouders op. ‘Dan niet. Dan ga ik wel alleen.’’Dat mag niet van pappa en mamma. Ook hier lopen misschien wel vreemde vogels in het bos.’’Klopt.’Zegt Julia. ‘Een vreemde eend.’

Als Julia net de bocht om is en Rune en Nisse niet zo goed weten wat ze moeten doen, komen de nieuwe buurkinderen weer naar buiten. Met zwemkleding, slippers, handdoeken en twee enorme opgeblazen banden. ‘Waar is dat meisje? En waar zijn jullie zwemspullen?’ Rune en Nisse springen uit hun stoel en rennen naar binnen. ‘Wacht heel even!’Roept Rune naar de kinderen. Snel pakken ze hun zwemkleding en rennen weer naar buiten. ‘Kom, we gaan via de korte route.’Rune en Nisse rennen naar het veld van Tobbe. De nieuwe kinderen rennen achter ze aan.

Net over het spoor zien ze Julia lopen. Met ferme stappen loopt ze richting de bosrand. ‘Julia! Wacht op ons, we komen er aan.’ Julia staat stil en kijkt achterom. Ze ziet haar broers aan komen rennen met hun handen vol zwemspullen. Daarachter lopen de nieuwe kinderen. Ze slepen twee enorme banden mee en hebben een rood hoofd van inspanning. ‘Gezellig. Het gaat heel gezellig worden.’


Bij het meer zitten de kinderen alle 5 op de picknickbank. ‘Wat bedoelden jullie met: nee, niet weer  buitenlanders? Hebben jullie een hekel aan donkere mensen?’ Nisse wordt rood. ‘Nee, nee. Helemaal niet. Ik zag jullie kleur niet eens echt, maar de huizen in onze straat worden allemaal verkocht aan buitenlanders. De beide huizen naast jullie zijn verkocht aan Duitse families, aan de andere kant van Tobbes veld woont een Kunstenares uit Italië en aan de andere kant van het spoor wonen een man en een vrouw uit Rusland. Nou ja, ze wonen er nooit, maar ze hebben het huis gekocht. Alle huizen gaan naar Buitenlandse mensen die het enig vinden om een vakantie huisje te hebben in Zweden. En dan komen ze misschien 3 weken in het jaar langs. Verder staat alles het hele jaar leeg. Ik dacht dat jullie ook vakantiegangers waren die dan over een paar weken weer weg zouden gaan. Sorry.’ ‘Oké. Ik ben trouwens Siem en dit is mijn zusje Sarah.’ Terwijl de eend van een afstandje toekijkt, stellen de kinderen zich aan elkaar voor. ‘Welkom in Tallekullen.’Zegt Nisse plechtig als oudste van het stel. En dan is het tijd om in het water te springen. Misschien gaan we deze vakantie toch nog wat beleven.

zaterdag 26 augustus 2017

Hoofdstuk 1. Nieuwe buren.

Rune Julia en Nisse hebben vakantie. Grote vakantie en ze gaan nergens naartoe. Pappa en mamma gaan namelijk verbouwen. Anders komen ze de winter niet door. Het huis dat ze gekocht hebben is oud. Vreselijk oud. Er zitten kieren in vloer en gaten in het dak. Dan hebben we nog antiek behang, een plastic vloer met dito muren in de badkamer en een keukenkraan die met liefde behandeld wilt worden. Als je iets te hard draait, heb je de hele kraan in je handen, met een gedeelte van het keukenblad. ‘De maat is vol!,  Riep pappa mopperend op een ochtend vlak voor de vakantie terwijl hij met een hoofd vol schuim uit de badkamer kwam gelopen, over zijn schouders hing het gordijn. De douchestang en een gedeelte van de buitenmuur sleepte achter hem aan, mamma sloeg van schrik haar handen voor haar mond, de kinderen moesten lachen om de druipende, mopperende pappa. Heel hard lachen.

Maar nu vervelen ze zich. In het dorp wonen wel andere kinderen, maar die zijn allemaal weg. Het gerucht gaat dat er in het leegstaande huis van de familie Jacobsson wel nieuwe mensen komen wonen. Ergens in deze vakantie, maar niemand weet wanneer. Waarschijnlijk is het zo’n gerucht als er nu eenmaal geruchten zijn in een dorp. Iemand hoort iets van een ander die iets gezien heeft wat een ander gedaan heeft. ‘Niets van waar’ bromt pappa dan altijd. ‘Wat zeg je?’ Vragen de buren dan. ‘Ik zei: O ja?!’liegt pappa dan terug met een knipoog naar de kinderen.  Pappa liegt nooit zegt hij, ‘ik verdraai alleen de waarheid soms een beetje.’

Nisse komt net naar buiten met drie sandwich ijsjes als er een verhuisauto het weggetje in draait waar hun huis staat. Hij gooit een ijsje naar zijn broer, 1 naar zijn zus en gaat naast ze zitten. Hun voeten bungelen over de rand. ‘Het ziet er inderdaad naar uit dat we nieuwe buren krijgen. Ben benieuwd of er ook kinderen zijn.’

De verhuisauto rijdt helemaal naar het einde van de straat en stopt dan precies voor de deur van het huis van Jacobsson. Er stapt 1 grote kale man uit. ‘Hallo.’zegt hij, ‘mooi weer vandaag.’ Volwassenen kunnen nooit iets anders zeggen dan: mooi weer vandaag, wat een weer vandaag, het regent weer eens vandaag, gaat de zon nu ook schijnen vandaag? Rune knikt. ‘Ja, meneer. Mooi weer vandaag.’De man kijkt naar de kinderen en loopt dan naar de achterzijde van de auto om de deuren open te doen.

Rune, Julia en Nisse draaien hun lichaam zo ver als ze kunnen zonder van de veranda af te vallen. ‘Zie jij kinderspeelgoed?’ ‘Ik zie wel een kinderfiets.’ ‘Welke kleur?’ ‘Roze.’ ‘Bummer.’ Zegt Nisse. ‘En een groene! Ik zie ook een groene!’ ‘Mooi. Eindelijk ook een jongen in de straat.’ ‘He! Ik woon hier toch ook!’ Zegt Rune verontwaardigd. ‘Jij bent geen jongen, jij bent mijn broertje.’ Rune geeft zijn grote broer een por en wil snel van de veranda afspringen als er nog een auto de straat in rijdt. Ze houden hun adem in. Dat zullen ze zijn. Daar zitten ze in.

Uit de auto stapt een man. Een donkere man. En aan de andere kant stapt een vrouw uit. Een donkere vrouw. ‘Het zijn buitenlanders, het zijn helemaal geen Zweden, we krijgen weer buitenlanders in de buurt, alle huizen worden verkocht aan buitenlanders, zodat we hier in de winter helemaal alleen zitten.’ ‘Nee hoor, zegt de vrouw, we zijn geen buitenlanders. We hebben alleen een kleurtje. Siem en Sarah, komen jullie kennis maken met de buurkinderen?’


Nisse heeft een kleur op zijn gezicht als hij op de buren afloopt. ‘Sorry, ik bedoelde er niets mee, maar in alle huizen in deze straat wonen alleen vakantiemensen.’  Op het moment dat de nieuwe buurvrouw hem een hand geeft, horen ze pappa schreeuwen. ‘De trap! Mens in hemelsnaam, houdt de trap vast!’Gevolgd door een oerkreet, een paar scheldwoorden en een schaterende lach van mamma. Mamma komt naar buiten gerend. ‘Jullie zouden nu eigenlijk jullie vader eens moeten zie…. O hallo, ik ben Anna’ Ze schudt de buurman de hand die verbijsterd naar mamma kijkt en dan naar zijn hand waar een klodder behangplaksel vanaf glijdt. En dan bent u de nieuwe buurvrouw, ik ben dus Anna. Ook de nieuwe buurvrouw ontkomt niet aan de schuddende hand van mamma. En ook bij de buurvrouw plakt een klodder behangsel aan haar hand. Net als Rune, Julia en Nisse denken dat de eerste kennismaking niet slechter kan, komt pappa scheldend naar buiten lopen. Over hem hangt een hele baan behang. De klonten lijm plakken op zijn gezicht en zijn bril hangt scheef over zijn oren. ‘Nou, en dit is dus onze vader.’ Rune wijst naar zijn vader en loopt met hangende schouders naar binnen.  ‘Je kunt nooit meer een eerste indruk maken.’


dinsdag 22 november 2016

Rune en zijn zoektocht naar buitenaards leven.

 ‘Mam, is er buitenaards leven op de maan?’ ‘Nee, dat denk ik niet, maar zeker weten doe ik het niet. Misschien ergens anders in het heelal wel, want het heelal is onmetelijk groot, er worden nog steeds nieuwe sterrenstelsels ontdekt en vanaf de aarde kunnen we steeds een stukje verder kijken.’ ‘Dus is er ergens anders buitenaards leven?’ ‘Dat weet ik ook niet, maar de kans bestaat dat er ergens anders ook een planeet is waar mensen een ozonlaag hebben en water. Volgens mij zijn dat de belangrijkste bronnen voor levensvormen.’ ‘Mooi! Ik ga die planeet zoeken!’

Nu nam mamma dat niet helemaal serieus, want de tijdmachine was ontmanteld en als oud hout naar de gemeentewerf gebracht, maar mamma kent haar kinderen na al die jaren toch echt nog niet! Als ze boven de bedden gaat opmaken, loopt Rune naar buiten. Hij kijkt om zich heen en er verschijnt een grote lach op zijn gezicht. Hij begint heen en weer te lopen tussen de schuur, de tuin en de woonkamer. Als mamma even later weer beneden is, ziet ze daar een grote chaos. Bossen touw, pvc pijpen, trekveren, toetsenborden, videocamera’s, bakken met schroeven, bossen kabel. Alles ligt op 1 grote hoop. Rune ziet mamma verschrikt om zich heen kijken. ‘Ja, u denkt nu natuurlijk; wat een bende, maar dit zijn uitvindingen! Ik moet ze alleen nog even uitvinden.’

Mamma mompelt ‘koffie’ en loopt de keuken in. ‘Als je net denkt dat je alles wel meegemaakt hebt in dit gezin’, en mamma mompelt verder. ‘Koffie.’ Ze mompelt vooral veel over koffie. Rune blijft even naar mamma staan te kijken, maar schudt dan zijn hoofd, ‘misschien wonen er hier wel gewoon buitenaardse mensen.’

Rune begint de spullen naar buiten te slepen, omdat het al aan het schemeren is en mamma zo nachtblind is als een mol zonder bril, ziet ze niet zo goed wat er gebeurt. ‘Geeft niets hoor mam, dan wordt u morgen wakker en dan ziet u een verrassing.’ Mamma begint weer te mompelen, ‘over dat ze niet van verrassingen houdt, dat ze inmiddels de verrassingen een beetje beu is.’ En ze neemt nog een kop koffie. Daar moeten we het toch eens met mamma over hebben. Ze is verslaafd aan koffie, maar nu eerst mijn uitvinding.

Rune is tot het avondeten aan het timmeren en zagen, na het avondeten zet hij een muts op zijn hoofd en verder gaat hij weer. Tot ver na bedtijd is hij bezig. Eindelijk, rond tien uur komt hij binnen. ‘Klaar! Mijn uitvinding is klaar en morgen ga ik buitenaards leven ontdekken. Als ik ze ontdek, mogen ze dan een keer komen logeren?’ ‘Tuurlijk, mag dat’ zegt mamma. ‘Hier kan toch altijd alles!’ ‘Dank u wel! Ik wist het wel, zullen het aardige mensen zijn? Als het geen aardige mensen zijn, moeten ze maar in de tuin slapen. Misschien kan ik ze ook wel een keer meenemen naar school. Dat mag wel van Meester R. toch?’ ‘Ja, jongen, neem jij vooral buitenaards leven mee naar school. Zullen ze tof vinden voor een IPC project.’  

Het sarcasme van zijn moeder ontgaat Rune volledig.  Gelukkig maar, want hij is vol van zijn onderzoek en uitvindingen.  Nadat hij naar bed is gegaan, tuurt mamma uit het raam, in de hoop iets te ontwaren van een of ander bouwwerk, maar ze ziet zoals iedere avond, alleen haar eigen spiegeling in het raam.


Wordt vervolgd…


vrijdag 30 september 2016

Wespen.

Julia gaat samen met mamma bollen planten in de voortuin. Prachtige bloembollen. Eigenlijk is het zonde om de mooie witte bollen te gaan verstoppen onder een dikke laag vieze aarde, maar volgens mamma komen er alleen mooie paarse bloemen in het voorjaar als ze de winter in de tuin doorbrengen. Met een diepe zucht loopt Julia achter mamma aan. In haar handen heeft ze een bak vol bollen. ‘Ze ruiken ook zo lekker mamma!’  Samen zoeken ze naar mooie plekken in de voortuin. En als ze een mooie plaats gevonden hebben, graven ze een gat, stoppen ze een bol in de grond met het hoofd fier omhoog en Julia bedekt ze dan voorzichtig met een laagje aarde.

‘Keurig. Dat gaat goed, ga jij verder met de bollen? Dan ga ik wat planten snoeien.’ Julia knikt. Trots dat ze deze belangrijke taak nu helemaal alleen mag doen. Julia kijkt nog beter in de rondte om de plaats voor de bollen te bepalen. Ze graaft een nog mooier gat en plant met nog meer zorg de bol in de grond. Om als laatste heel voorzichtig een laagje aarde over de begraven bol te strooien. ‘Leuk werk dit. Ik denk dat ik de hele winter voor het raam ga zitten om te kijken of ze al omhoog komen.’ ‘Dat heeft geen zin hoor Julia, deze bloemen bloeien pas in het voorjaar, als de kou de grond weer uit is.’

Terwijl Julia bollen plant, snoeit mamma de rozen en trekt ze een vervelende klimmende clematis uit de Catalpa. ‘jij hoort hier niet. Je zult toch echt je plaats moeten leren kennen.’  In een hoek van de tuin, tegen een muurtje, groeien uitgebloeide  dode planten. Mamma kan niet eens meer zien wat ze ooit geweest zijn. Maar dat ze de tuin nu lelijk ontsieren is wel duidelijk. Ze begint te trekken aan de dode slierten en voelt dan opeens een felle pijn in haar voet. En nog 1 en nog 1. Snel schopt ze haar schoen uit en bekijkt verwonderd haar blote voet. Een dikke zwarte stekel steekt uit de zijkant vandaan, mamma pakt hem met twee vingers vast en trekt hem uit haar voet. Op dat moment is ze zich bewust van een irritant gezoem om haar heen. Ze kijkt van haar voet omhoog en ziet een grote wolk boze wespen.

‘Wespen! Wilde wespen! Weg hier Julia, weg hier! Er zitten hier wilde wespen! Mamma rent op een blote voet door de tuin, ondertussen naar Julia gebarend en roepend dat ze naar binnen moet gaan, de wespen wolken om haar heen, en zolang Julia niet veilig binnen is, blijft mamma uit haar buurt. Julia is gestopt met bollen planten en kijkt geamuseerd naar die gekke moeder die op één blote voet rondjes rent door de tuin, ondertussen een liedje zingend en het ziet er zo vreemd uit, dat Julia hard begint te lachen. Ze klapt in haar handen en gaat meezingen. ‘Wilde wespen! Wilde wespen!’Julia schatert het uit als ze mamma heen en weer ziet rennen door de voortuin. Van links naar rechts en weer terug naar links. Dwars door de Sedum en iedere keer springend over de buxus hagen. ‘Wilde Wespen! Wilde Wespen!’ Julia zingt vrolijk mee, maar dan kijkt ze naar het gezicht van mamma. Mamma ziet ondanks het heen en weer geren lijkbleek, Julia stopt met klappen en kijkt dan eens goed naar haar moeder. Ze ziet een grote zwarte wolk om mamma heen vliegen. Van links naar rechts en weer terug naar links. Dwars door de Sedum en over de buxus. Oeps! Dan verstaat ze wat mamma roept. ‘Naar binnen! Ga nou naar binnen! Het zijn woeste wilde wespen!’

Julia draait zich om en rent de voordeur door naar binnen. Met mamma achter haar aan, maar door de schrik en paniek, vergeet mamma om de voordeur dicht te gooien. De zwerm wespen vliegt dus zo achter mamma aan de gang in. Julia verstopt zich in de garage en pakt alvast een ijsblok uit de vriezer. ‘Ik heb ijs voor u mam! Raakt u die wespen even kwijt?’ Roept ze door een dichte deur. Mamma rent weer door de openstaande deur naar buiten, rent een rondje over straat, op 1 blote pijnlijke voet en met 1 hardloop schoen. Het ziet er werkelijk niet uit, dan maakt mamma een schijnbeweging en spurt zo hard als ze nog nooit gelopen heeft de voordeur weer door, die ze met een klap dicht slaat.

‘AU!!!!!!!!!’ brult ze als ze eenmaal veilig binnen is. ‘Mijn voet, mijn voet, mijn voet!’Ze hinkt naar de bank en daar ploft mamma neer. Lijkbleek, met zweet parelend op haar voorhoofd en met een blok ijs op haar voet kijkt ze naar Julia. ‘Dat zag er best wel idioot uit volgens mij.’ ‘Ja.’ Knikt Julia. En samen schieten ze in de lach. Ze kijken nog even door het raam en zien midden in de tuin een schoen liggen als stille getuige van een hele vreemde wilde wespen dans.


Je verveelt je echt nooit in dit huis. 

dinsdag 22 maart 2016

Modeshow.

Rune, Julia en Nisse moeten naar een modeshow. Moeten schrijven we, want ze hebben er helemaal geen zin in. Een beetje kijken naar dames die een rondje lopen met stomme kleding aan. En meestal hebben ze nog stommere hoedjes op hun hoofd, of vogelnesten. Waar Pino in zou kunnen. En dan moet je stil zitten aan de kant en mag je niet in lachen uitbarsten als er weer zo’n dame langsloopt in een vuilniszak met groene slierten. Dat heet designersmode heeft mamma uitgelegd, maar de kinderen denken dat mamma er net zo veel van af weet als pappa van de wasmachine. Niets dus. Designersmode. Het zal wel. Vuilniszak met groene slierten en een vogelnest voor Pino.

Maar ja, er loopt een nichtje mee en dus zijn ze uitgenodigd om te komen kijken naar nichtje die haar eerste stappen zet in haar carrière als model.  De kinderen mogen vooral niet zwaaien, niet roepen, niet praten, niet eten, niet drinken, geen kauwgum kauwen, niet hun vinger opsteken om te vragen of ze naar het toilet mogen, niet lachen en geen gekke gezichten trekken naar de mensen aan de andere kant van de catwalk. Zo heet het podium opeens. Volwassenen zijn zo ontzettend raar! Een podium bestaande uit planken heet opeens een catwalk!

Zondagmorgen 10 uur. De zaal zit tot de nok gevuld met mensen die allemaal geld hebben betaald om te kijken naar dames in vuilniszakken. Rune en Nisse kijken elkaar aan en denken hetzelfde. Hier valt geld mee te verdienen! Goed geld zelfs, want zelfs als deze mensen maar 2 euro hebben betaald, zit er voor minstens 400 euro in de zaal. 400 euro, dat zijn heel veel computerspelletjes.  Rune en Nisse kijken met hernieuwde belangstelling naar de dames die voorbij schrijden. Mamma ziet het tevreden aan.

Maandagmiddag: ‘Komt dat zien, komt dat zien, morgenochtend in de pauze modeshow op school. Voor slechts 1 euro bent u als eerste op de hoogte van de nieuwste mode en de nieuwste stoffen voor dit voorjaar.’ Rune en Nisse staan op een bankje en de kinderen stromen toe. ‘Koop vanmiddag voor maar 1 euro bij ons een kaartje. Dan zitten jullie morgen eerste rang!’

‘Hoeveel kaartjes hebben we verkocht?’ ‘60. We hebben 60 kaartjes verkocht.’ ‘Dat is maar 1 computerspelletje. Jij had het over misschien wel 3 spelletjes.’ ‘Ja, maar dit is nog maar het begin. Als we morgen een goede show neerzetten, komen er bij de tweede voorstelling vast meer mensen. Zoiets moet groeien.’ ‘Wat gaan we eigenlijk showen?’ ‘Daar heb ik me niet mee bezig gehouden. Ik doe de zakelijke kant en jij de creatieve. Ik zie het morgen wel.’ Nisse loopt weg en laat Rune achter in zijn kamer. Lekker dan. De show is morgen en we hebben helemaal geen kleding om te laten zien. Rune gaat op zoek naar zijn zus.  ‘Julia, kun je mij helpen? Nisse en ik hebben morgen een modeshow op school, maar we hebben nog geen kleding.’ ‘Wat voor kleding heb je nodig?’ ‘Gekke kleding, van die vreemde modeshow kleding. Met een kerstboom op je hoofd, en een paasei onder je arm en dan van die fladderende vuilniszakken aan je rug die bewegen als het gaat waaien. Dat soort kleding. Kun jij helpen?’ ‘Ja hoor, mag ik dan morgen ook meedoen? Waar is het precies?’

Rune praat Julia bij en samen maken ze prachtige, vreemde, creatieve kleding. Nisse kan tevreden zijn.

Dinsdagmorgen lopen Nisse, Julia en Rune het schoolplein op met een rolkoffer vol zelfgemaakte kledingstukken. Van alle kanten komen er kinderen aangelopen met kaartjes in hun handen. ‘Let op: om 10.00 in de docentenkamer. Zegt het voort, zegt het voort!’ ‘In de docentenkamer? Voel jij je wel helemaal lekker? Dat kan toch helemaal niet! Daar zitten leerkrachten!’ ‘Nee hoor, om 5 minuten voor 10 gaan ze koffie en thee halen en daarna gaan ze naar buiten. Om 10 uur is de kust vrij en kunnen wij een kwartier lang onze gang gaan.’

Als de bel gaat lopen de kinderen allemaal naar hun eigen klas. Rune blijft bij zijn lokaal bij de deur staan. Naast zijn klas is de trap naar boven. De trap naar de docentenkamer. Daar moet het straks dus gaan gebeuren. Maar wat als er toch iemand binnen stapt? We kunnen iemand bij de deur zetten om naar toegangskaartjes te vragen, maar waarschijnlijk wordt een meester of juf dan wel heel erg boos. Oei, als dit straks maar goed gaat.

De klok gaat deze morgen tergend langzaam voorbij, maar dan is het toch opeens 5 minuten voor 10. De juf staat op en loopt naar boven. ‘Ik ga even koffie halen, dan gaan we daarna naar buiten.’ Krijg nou wat, Nisse heeft gelijk, Rune staat bij de deur en ziet nog meer juffen naar boven lopen met een lege beker in hun handen. ‘Oké jongens en meisjes, leg jullie schriften maar in jullie laatje, dan gaan we lekker buiten spelen.’ Tot op de minuut nauwkeurig! Rune wacht tot iedereen naar buiten is en pakt de koffer onder de kapstok vandaan, loopt voorzichtig de trap op en probeert de koffer hoog genoeg te houden, zodat hij niet tegen de treden aan tikt. Boven staan Nisse en Julia al te wachten.

Snel trekken Rune en Julia creaties aan uit de koffer en kijken om zich heen. ‘Het is hier toch veel te krap, hoe kunnen we hier nu mooi de kleding showen?’ ‘Zeur niet zo, er is hier gewoon een Catwalk voor jullie!’ Nisse wijst naar de tafel. De hele lange lerarentafel. ‘Jullie stappen aan die kant op de tafel en lopen dan naar het uiteinde en weer terug. De kinderen kunnen er dan mooi omheen staan en alles goed bekijken.’ ‘Jij spoort echt niet, ik doe niet meer mee. Laat die computerspelletjes maar zitten.’ Rune wil weglopen, maar dan gaat de deur openen en de kinderen met kaartjes komen allemaal binnen. Er is geen weg meer terug.

Julia staat al klaar op een stoel zodat ze makkelijker op de hoge tafel kan klimmen. Rune gaat snel achter haar staan en Nisse neemt het woord.

‘Welkom dames en heren bij deze eerste modeshow van het ontwerpduo Bam en Stra. Wij showen u de mooiste, de hipste en de coolste voorjaarsmode. Als eerste ziet u Julia. Zij draagt een creatie van knisperende grijze folie met een groene tule.’ Julia loopt semi elegant over de lange tafel. Via de rechterzijde naar de overkant. Daar draait ze een rondje, die heeft ze haar nichtje ook zien maken en loopt dan weer terug. Daar staat Rune ook al klaar. ‘Rune draagt een okergele jas van paasvogel bont met een mooie diepblauwe streep aan de onderzijde om de boze geesten te verjagen.’ Rune kijkt naar beneden. Om boze geesten weg te jagen? Die broer van mij is echt het spoor bijster.

Ondertussen staat Julia al weer klaar. Het is eigenlijk best wel leuk, maar ze hebben maar weinig tijd. Julia besluit om alvast op de tafel te klimmen. ‘Julia staat ook al weer klaar, ze draagt ditmaal een Lei grijze jurk met prachtige paarse banen. Haar hals is afgezet met gekleurde bloemen. Op haar hoofd een vrolijke oranje glitter hoed.' Julia loopt zwaaiend en draaiend over de tafels en komt halverwege haar broertje tegen. Door de botsing verschuift haar hoed en ziet ze opeens niet meer waar ze loopt. Ze wijkt uit naar het midden van de tafel, stoot haar hoofd ergens tegenaan, maar loopt toch door. Want: The show must go on! Dat had ze beter niet kunnen doen. Terwijl ze doorloopt, trekt ze de lamp mee, die boven de tafel hangt. Krak! Met een knal valt er een plafondplaat naar beneden. Julia staat nu bovenop de tafel met een lampenkap op haar hoofd. 

De toeschouwers stuiven alle kanten op. Rune springt van tafel en zet het samen met Nisse ook op een lopen. De directeur is echter op het kabaal af gekomen en ziet allemaal leerlingen de trap af rennen. Hij pakt de laatste twee in de kraag. Rune draagt nog steeds zijn okergele jas met blauwe strepen. ‘Wat heeft dit te betekenen? Waarom kwamen er zoveel leerlingen van boven? En waarom hoorde ik net een harde knal? Laten wij maar eens samen boven gaan kijken.’ Rune en Nisse kunnen niet anders dan meelopen met de directeur. Die zwaait de deur van de lerarenkamer open en dan zien ze dit:




U zult begrijpen dat er geen computerspelletjes gekocht zijn. Wel twee nieuwe plafondplaten en een nieuwe lamp.

maandag 15 februari 2016

Kamperen

‘Mam, waar liggen de kampeerspullen? Ik ga vannacht in de tuin slapen in de tent.’ ‘Jij gaat helemaal niet in de tuin slapen. Het vriest ’s nachts nog. Jij slaapt vanavond gewoon lekker in je eigen bed.’ ‘Maar mam, we gaan het op school hebben over vakantie en om het kampeergevoel weer terug te krijgen, moet ik dus wel in de tent slapen.’ ‘Jij moet helemaal niets, en zeker niet nu het nog zo koud en vochtig is.’ ‘Mam, alle kinderen in de klas mogen in de tuin slapen!’ ‘Dat is dan heel mooi, maar jij slaapt in je bed.’ ‘U snapt  het weer niet! Dan kan ik morgen nergens over meepraten.’ ‘Jawel, jij zult de hele dag kunnen praten, want de klas zal akelig leeg zijn, alle kinderen liggen morgen  met een longontsteking in hun bed.’ ‘Mam!’  ‘Nee! En het laatste woord is er nu over gezegd!’

Rune loopt mokkend naar boven, ondertussen test hij niet alleen de stevigheid van de deur, maar ook van de traptreden. Alsof er een olifant naar boven stampt. Mamma moet evengoed wel lachen. Kamperen in de tuin, hoe verzinnen ze het? Min 3 is het ’s nachts. Slapen in je tent met twee truien aan, sokken, muts en sjaal. Romantisch kamperen onder 4 dekens.

Rune blijft de hele middag boos op zijn kamer. Waarom hebben al zijn klasgenoten leuke en hippe ouders en mag hij helemaal nooit eens iets? Alle kinderen komen morgen natuurlijk op school met verhalen over het slapen in de tent en dat de kat van de buren ’s nachts aan de tent heeft gekrabd. Dat ze uiteraard helemaal niet bang waren van alle vreemde geluiden en dat ze nog nooit zo lekker hebben geslapen als nu in de tent. En ik? Ik mag in mijn bed slapen. Saai. Zoals iedere andere avond. Saai, in pyjama in mijn stapelbed.

Hij  kijkt eens rond in zijn kamer. Ruimte zat. Ik kan natuurlijk vannacht best in een tent gaan slapen, dan zet ik hem gewoon in mijn slaapkamer op. Dan maak ik vanavond een foto van de binnenkant van mijn tent, niemand die ziet dat hij binnen staat. Hij loopt naar zolder en pakt 1 van de twee kleine tenten. Op het moment dat hij net de trap weer af wil lopen naar zijn slaapkamer, gaat beneden de deur open. ‘Ik moet Nisse van school halen, hij is gevallen en heeft een gat in zijn hoofd. Ik ben zo terug. Voor niemand de deur opendoen!’

Mooi, mamma is weg, dan kan ze ook niets zeggen van de tent in mijn kamer, want ook dat zal wel weer niet goed zijn. Rune loopt naar zijn kamer, gooit de tentzak leeg op zijn vloer en spreidt de binnentent uit. ‘Het past niet, mijn kamer is te klein, hoe ga ik dit nu aanpakken?’ Rune probeert de tent schuin neer te zetten, maar nog past de tent niet. ‘Waar kan ik nu in huis een tent opzetten, waar is ruimte zat?’ Rune loopt in gedachten alle vertrekken langs. ‘De woonkamer!  Hij past met gemak in de woonkamer! Snel, want ik moet de tent hebben staan voor mamma en Nisse terug komen.’ Rune loopt snel de trap af en spreidt de binnentent nu in de woonkamer. Als hij de tafel een stukje opschuift past het precies.

‘Even kijken, hoe moest het ook al weer? De stokken in deze tunnels en dan in die pennen aan de onderzijde. De buitentent erover heen. Weer een buis door een tunnel en Voila! We hebben een tent. Kamperen in de woonkamer. Warm, droog en avontuurlijk.’ Rune loopt weer naar boven, pakt zijn dekbed en zijn kussen, gooit alles van de trap naar beneden, pakt een boek en een zaklamp, loopt de trap af, pakt zijn dekbed en kussen van de grond en loopt richting tent. BAF! ‘Verdomme, wat is dat nu weer?’ Rune wrijft over zijn knie en kijkt om zich heen. ‘Stomme scheerlijnen. Ik ben blijven haken in de scheerlijnen, daar zullen we meteen iets aan doen.’ Rune pakt een haring uit de tentzak, pakt een scheerlijnen en zet scheerlijn 1 vast in een bloempot. Hij pakt een tweede haring en nog een scheerlijn en laat de haring met scheerlijn zakken in de verwarming. Pakt een derde haring en scheerlijn en kijkt om zich heen. ‘Waar laat ik deze lijn? Er zit maar 1 ding op. Net als in het echt, net als in de natuur. Overleven en logisch nadenken.’ Rune pakt de tenthamer, en slaat met 3 ferme klappen de haring dwars door het parket. Nu de laatste scheerlijn nog. ‘Die binden we aan de tafelpoot.’

Voldaan bekijkt Rune van een afstand hoe de tent staat. ‘Mamma zal trots op me zijn. Hij staat kaarsrecht en storm bestendig.’ Dat het niet stormt in een woonkamer komt niet bij Rune op. Hij ritst de tent open, legt zijn dekbed en kussen netjes neer, en kruipt er met boek en zaklamp in. ‘Heerlijk comfortabel. Mamma met haar: het is veel te koud om in een tent te slapen! Valt me alles mee.’


Even later hoort Rune de auto het pad oprijden. ‘Ik ben benieuwd hoe ze reageert.’ Op het moment dat mamma de deur opent en naar boven roept dat ze weer thuis zijn, realiseert Rune zich opeens dat hij een haring dwars door de parketvloer heeft geslagen en nu voelt hij waar mamma het over had. Het is opeens heel erg koud in de tent. Te laat. De deur van de woonkamer zwaait open, Nisse stapt als eerste naar binnen en begint keihard te lachen, mamma loopt achter hem aan, staat plots stil en vindt er niets grappigs aan. ‘RUNE!!!!!!’ 

Sorry!

woensdag 30 september 2015

Dikbillenkeuring.


Als de eerste zonnestralen door de gordijnen schijnen, springt Rune naast zijn bed. Vandaag is het een bijzondere dag. Hij mag met pappa mee naar een landbouwdag. Rune is gek op oude tractors en op van die hele mooie oude machines die soms nog echt werken. Het allermooiste vindt hij de wastobbes. Teilen met water met een soort rasp waar de dames lakens op schoon boenen. En dan staan de heren er naast met een ketel waarin ze water stoken. Ouderwetse wasmachine.

Vandaag gaat het echter niet zo zeer om de oude werktuigen heeft pappa gezegd. Vandaag gaan ze naar de dikbillen keuring. Pappa wil een dikbil aanschaffen. Rune snapt daar helemaal niets van, want dikke billen zijn helemaal niet mooi. Die blubberen. Dat weet Rune omdat bij het zwemmeertje altijd wel een paar dames met hele dikke billen zitten. Dat is prima. Zolang ze blijven zitten, maar soms willen ze ook zomaar gaan zwemmen. Dan hijsen ze zichzelf omhoog en lopen richting het meer. En die billen zwiepen van links naar rechts met ze mee. Onder het badpak uit. En aan de zijkanten. Eigenlijk komen die dikke billen van alle kanten onder het badpak vandaan. En dat ziet er echt heel raar uit. Vreemd, heel vreemd dat pappa nu dus een dikbil wil. En nog vreemder om die dikbil mevrouw te kopen op een landbouwdag. Maar pappa’s en mamma’s zijn wel vaker niet te volgen. Het belangrijkste is dat hij mee mag. Een dag niet naar school, maar mee naar de grote stad.

In de stad is het al heel erg druk. Rune moet dicht bij pappa blijven, maar dat is best heel moeilijk. Pappa loopt eerst naast hem, maar al snel loopt pappa een stukje voorop. Rune botst tegen benen, tegen kramen, tegen kinderwagens en dan opeens is hij pappa kwijt. Rune laat zich uit de mensenmassa duwen en gaat tegen de gevel van een huis staan. ‘Wat doe jij hier?’ Vraagt een jongen die 3 koppen groter is aan Rune. ‘Ik mocht met pappa mee om een dikbil te kopen, maar ik ben hem al kwijt.’ ‘Een dikbil hé? Weet je al wat voor 1?’ ‘Nee, maar ik hoop dat ze wel een beetje lief is.’ ‘Lief? Hoezo lief? Waarom zou een dikbil lief moeten zijn?’ ‘Bij het zwemmeer lopen er altijd wel een paar rond. Ik vind het een heel gek gezicht, maar ze hebben wel altijd vrolijke ogen, ze lachen altijd zo hartelijk. Maar stel dat pappa een dikbil uitzoekt die ook nog eens heel boos is, dan denk ik dat ik een beetje bang voor haar ga zijn.’

De jongen denkt na. En er verschijnt een grote gemene grijns op zijn gezicht. ‘Dus jullie gaan een dikbil kopen? Maar dan een die lief is. Ik kan je wel helpen. Weet je hoe je moet keuren of ze wel lief is?’ ‘Nee, geen idee. Dat heeft pappa nog niet verteld. Hij liep eerst naast me en toen voor me en daarna zag ik hem niet meer. Hij heeft nog niets uit kunnen leggen.’ ‘Ik zal je helpen. Een dikbil keur je door tegen de billen aan te slaan. Je gaat achter haar lopen en dan vanuit het niets geef je haar een pets tegen haar billen. Als ze lief is, draait ze zich om en geeft je met haar ene hand een kneepje in je wang en met haar andere hand een snoepje.’ ‘En als ze niet lief is?’ ‘Dan moet je zo snel mogelijk weg zien te komen. Dan draait ze zich spiedend met gemene ogen om en kijkt ze om zich heen. Als je niet snel genoeg weg komt, heb je geen snoepje maar een draai om je oren. Het luistert dus allemaal erg nauw. Denk je dat je het aandurft? Eigenlijk ben je nog wel een klein beetje jong om mee te gaan keuren.’ Rune vindt het diep in zijn hart doodeng, maar dat durft hij natuurlijk niet te zeggen tegen deze grote jongen die hem zo goed heeft geholpen. Hij moet vooral niet denken dat ik bang ben. Rune knikt. Eerst voorzichtig, maar dan steeds overtuigender. ‘Ik durf het aan! Ik ga pappa helpen met het keuren van de dikbillen!’ Rune springt overeind, geeft de grote jongen een hand en gaat de menigte weer in. De jongen grijnst nog veel gemener. Hij klimt op een paar kratten zodat hij goed over de mensenmenigte heen kan kijken.

Ondertussen loopt pappa tussen de mensen door op zoek naar Rune. ‘Waar is die jongen nu toch? Als hij zich maar niet weer in de nesten heeft gewerkt. Ik had hem misschien nog een jaartje thuis moeten laten. Hoe kan ik nu dikbillen keuren als ik naar hem op zoek moet? Straks zijn alle mooie dikbillen al verkocht.’ Terwijl Rune’s vader op zoek is naar Rune en tegelijk met een schuin oog de keuringen volgt, loopt Rune voorzichtig door de rijen mensen. En dan opeens loopt hij achter een hele dikbillige mevrouw. Een mevrouw met een strohoed met linten en met prachtige grote bloemen op haar wapperende rokken. ‘Aha! Ik heb er 1.’Rune twijfelt heel even of hij wel moet gaan slaan, wat als deze mevrouw een boze dikbil dame is? Een met gemene ogen? Maar een dikbil dame met gebloemde rokken kan natuurlijk nooit een boze dikbildame zijn. Deze moet wel vriendelijk lachen met een snoepje in haar hand.

Rune staat even stil, zodat er een kleine ruimte ontstaat tussen hem en de dikbildame. Op het moment dat de mensen achter hem weer beginnen te duwen, zwaait hij zijn arm naar achter en met een grote zwaai weer naar voren. PATS! Op de billen van de dikbildame. Precies in het midden. ‘RAAK!’ Roept Rune trots. Hij heeft pappa goed geholpen. Even vergeet hij waar hij is en wat hij net heeft gedaan. Even maar. Echt, maar een ieniemienie eventjes. ‘Wat krijgen we nu?’ Krijst de dikbildame met de gebloemde rok, ze draait zich om, tuurt in de rondte, krijgt een trotse Rune in het vizier, grijpt hem bij zijn kraag en tilt hem in 1 beweging van de grond de lucht in. ‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig? Mij een beetje op mijn billen slaan? Jij etterige, kleine dwerg, jij onopgevoede bengel, mij een beetje belachelijk maken, mij op mijn achterwerk slaan met je kleine knuisten, ik zal je, ik zal je uitleveren aan de agent, en dan beland je in het schavot, jij kleine klier!’

Terwijl de dikbildame steeds bozer wordt, kijkt Rune hulpeloos om zich heen. Aan de kant van de huizen ziet hij de grote jongen op een stapel kisten staan. Hij slaat op zijn knieën van het lachen. De tranen schieten bij Rune in zijn ogen, hij is er ingeluisd. En hij is er vol ingetrapt! Door de tranen ziet hij mensen verbaasd naar de boze dame kijken die een spartelend huilend jongetje in de lucht houdt. Door zijn tranen ziet hij ook de pet van pappa dichterbij komen. Pappa wringt zich door alle stilstaande mensen en pakt Rune uit de handen van de boze dikbildame. ‘Mijn excuses mevrouw, mijn zoontje bedoelde het vast niet verkeerd. Hij zag denk ik een mug op uw achterwerk, ik neem hem weer van u over.’ Pappa loopt met een huilende Rune snel weg van de mevrouw.


‘Waar was jij nu mee bezig? Een beetje dames op hun billen slaan, zo heb ik je toch niet opgevoed?’’Ik wilde u alleen maar helpen met het keuren van de dikbillen, zodat we een aardige mee naar huis konden nemen. En die grote jongen zei dat ik dan hard op hun billen moest slaan en als het een goede dikbildame was, ik een snoepje zou krijgen uit haar ene hand en een kneepje in mijn wang met haar andere hand.’ 'Lieve, lieve Rune, met een dikbil bedoel ik die dikbillen.’ Pappa wijst naar een rij koeien met enorme achterwerken. ‘Dat zijn de dikbillen die ik mee naar huis wil nemen. Kom, we kunnen nog wel een mooi stel kopen, maar dan moet je wel beloven dat je heel dicht bij me blijft.’ En dat doet Rune. Hij geniet van de koeien, van de tractoren, van de oude ambachten en van het ijsje dat hij krijgt, maar hij geniet vooral van de reis terug naar huis. Weg van de boze dikbilmevrouw en weg van de grote jongen. ‘Volgend jaar ga ik liever gewoon naar school.’ Rune doet zijn ogen dicht en valt in slaap. Pappa rijdt met een vrolijke grijns op zijn gezicht verder. 'Je beleeft ook altijd wat met die kinderen van ons.'


zondag 16 augustus 2015

Groene watermonsters.

‘Mam, kunnen we hier zwemmen?’ Vraagt Rune als ze met de auto over een snelstromende, kolkende rivier rijden. ‘Nee, dat kan hier niet. Hier is het veel te gevaarlijk.’ ‘Waarom? Want het water ziet er heel lief uit met al die witte koppen. Het is net shampoo. Eigenlijk rijden we over een shampoorivier.’ ‘Die shampoorivier van jou is anders een hele gevaarlijke rivier. En wat jij als shampoo schuim ziet, is in werkelijkheid het hoofd van de groene monsters.’’Groene monsters? Zijn hier groene monsters?’ Rune draait zich om en kijkt door het achterraam naar de rivier die nu achter ze ligt. ‘Ja, hier zijn grote groene monsters die niet willen dat kinderen komen zwemmen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ze een hekel hebben aan kinderen.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat kinderen altijd plassen in het water. Daarom.’ ‘Bah! Ik plas nooit in het water. Dus ik mag er wel zwemmen.’ ‘Maar dat jij nooit in het water plast, dat weten de groene monsters natuurlijk niet.’

Rune kijkt stil voor zich uit. Tot nu toe zag hij overal snelwegen, bergen, weilanden met grazende koeien en huizen. Heel veel huizen met heel veel mensen. En nergens zag hij water. En nu hij dan eindelijk water heeft gevonden, mag hij er niet in zwemmen. Wat een stom land is dit!

‘Mam, die groene monsters, kan ik daar geen vrienden mee worden? Dan maak ik gewoon eerst een tekening en die neem ik mee als ik het water in ga. Als ze dan langskomen geef ik de tekening aan ze.’ ‘Dat is heel lief van je, maar de groene monsters willen geen tekening. Ze willen met rust gelaten worden.’ ’Waarom?’ ‘Omdat ze heel hard gewerkt hebben om al het smeltwater veilig af te voeren, omdat ze alle rotzooi naar de oevers hebben gebracht, zodat de grote mensen het vuilnis naar de werf konden brengen en nu zijn ze moe. Ze hebben totaal geen behoefte aan zwemmende kinderen. Ze gaan de hele zomer een beetje uitrusten.’

Twee dagen later gaan de kinderen zwemmen met pappa en mamma. In een bergmeer, helemaal gevuld met smeltwater uit de bergen. Zonder kolkende watermassa’s en zonder schuimende shampoo koppen op het water. Gewoon een lieflijk meer aan de rand van het dorp.

‘Mam, die groene monsters, zijn die hier ook?’ ‘Nee schat, hier kun je gewoon veilig zwemmen. Zonder groene monsters die je naar beneden trekken.’ Rune springt in het water, zwemt een paar rondjes en rent dan toch het water weer uit. ‘Mam, ik ga wel in het gewone zwembad zwemmen. Ik vertrouw het water toch niet helemaal. Er zitten telkens allemaal planten om mijn voeten. Misschien zijn er toch wel groene watermonsters.’ ‘Die zitten hier echt niet, die hebben zich verstopt in de rivieren. Wat je hier voelt, zijn de waterplanten. ‘ ’Waterplanten of niet, ik vertrouw het niet. Ik ga naar het zwembad.’


Terwijl Rune naar het zwembad loopt, ziet mamma opeens een waterplant omhoog komen. Steeds groter groeit hij. Mamma kijkt met grote ogen naar het meer. Het zal toch niet? Het zal toch echt niet? Maar dan gooit een lachende tiener een waterplanten pruik van zijn hoofd. Zijn kleine zusje rent gillend het water uit. Mamma haalt opgelucht adem. Geen watermonsters. Toch zwemt ook mamma de hele vakantie niet meer in het meer, maar gezellig samen met Rune in het zwembad, waar ze de blauwe bodem gewoon goed kan zien. Soms ga je bijna in je eigen sprookjes geloven.

Groen watermonster? Nee, gewoon blauwalg bij ons in het kanaal. Ik was te erg geschrokken om een foto te maken van de lachende lolbroek.

maandag 15 juni 2015

Waterballet

Omdat we best wel ver van de bewoonde wereld afzitten, zet mamma altijd een zwembad op in de zomer. Dan hoeven we niet iedere keer naar 1 van de vele zwemmeertjes te rijden om verkoeling te vinden. Nee, mamma heeft bedacht dat het rustiger is als we ook een zwembad in de tuin hebben staan. Aan het einde van de middag, als pappa thuiskomt van zijn werk, gaan we vaak evengoed nog naar 1 van de meertjes, om te picknicken en om nog een verkoelende duik te nemen.

Goed, het zwembad. Dat moet dus gevuld worden met water. Met heel veel water, want het zwembad is fors. De tuinslang wordt aan de watertank gekoppeld en er stroomt heerlijk fris, drinkwater het bad in. Maar een paar weken geleden, toen we het terras wilden schoonmaken, koppelde mamma de slangen aan de watertank en het water kwam niet alleen uit de spuitmond, maar ook uit verschillende openingen in  de slang.  Tijd om een nieuwe waterslang te kopen. Deze had 10 jaar naar behoren gewerkt en pappa wilde gewoon weer dezelfde, maar mamma heeft iets nieuws gezien op televisie. Een slang die je aankoppelt en als er water uitkomt, dan zet de slang op. Hij kan dan enorme afstanden afleggen, en als je de kraan uitzet, dan rolt de slang zichzelf weer op. Helemaal handig dacht mamma. Dus er moest zo’n nieuwerwetse slang komen. Dat heeft ze geweten.

‘Jongens, ik ga het zwembad weer opzetten. De komende tijd wordt het heerlijk weer, dus dan kunnen we lekker in het zwembad zwemmen.’ ‘Ja! En gaat u dan dit jaar ook een keer zwemmen?’ ‘Nou, dat weet ik nog niet hoor. Ik hou niet zo van zwemmen en van water. Ik ga er wel bijzitten met een boek voor mezelf en een stapel handdoeken voor jullie.’ ‘Kom op mam, ga nou toch ook 1 keer te water. Het is zo ontzettend lekker!’ ‘Dat zal wel, maar ik hou nu eenmaal niet zo van natte kleding aan mijn lichaam. En een plakkend badpak is al helemaal verschrikkelijk.’

Mamma begint met het uitzoeken van een vlakke plek in de tuin. Nu zul je denken dat het zwembad gewoon ieder jaar op dezelfde plek kan staan, maar onze ondergrond is veen. En veengrond beweegt. Ieder jaar is het dus een zoektocht naar een voldoende vlakke plek. Als de perfecte plek voor dit jaar is gevonden, gaat mamma aan de slag met een luchtpomp. Als het bad volledig is opgepompt, haalt ze de nieuwe waterslang uit de doos. Ze koppelt de tussenstukken aan de slang en aan de watertank. Het feest kan beginnen.

‘Bellen jullie maar een paar vriendjes. Dan maken we er een feestje van met een high tea en een barbecue.’ ‘Ja! Mogen we allemaal 2 vriendjes uitnodigen?’ ‘Prima, en zet straks meteen stoelen buiten, dan kunnen jullie lekker in de zon zitten als er niet gezwommen wordt.’ Iedereen gaat aan de slag. Rune, Julia en Nisse bellen hun beste vrienden en beginnen daarna aan de stoelen. Mamma zet de kraan open en straalt als een klein kind als de slang daadwerkelijk steeds groter wordt en soepel achter haar aan rolt richting zwembad.

Terwijl het bad al aardig gevuld raakt, druppelen de vriendjes binnen. Mamma zet de kraan even uit, zodat ze met de ouders afspraken kan maken over het ophalen en terugbrengen van de kinderen. ‘Zo, eerst limonade met iets lekkers. Dan kunnen jullie daarna lekker zwemmen.’ ‘Gaat u ook zwemmen?’ ‘Nee, mijn moeder houdt niet van water en niet van nat worden.’ ‘Dat is best wel vreemd. Iedereen houdt toch van zwemmen, of heeft u geen diploma’s?’ ‘Jawel, alle diploma’s, maar ik hou gewoon niet meer zo van water. Ik zal de kraan weer aanzetten voor het laatste beetje water dan kunnen jullie zwemmen.’

En daar, precies daar gaat het verkeerd. Mamma zet de hendel op de watertank weer open, loopt naar de spuitmond en pakt hem op van de grond. Misschien komt het door de zon, misschien door de nieuwigheid, misschien door een val op de grond, maar in ieder geval schiet het spuitstuk los op het moment dat het water er met grote kracht doorgepompt wordt. Heel even lijkt het mee te vallen, maar door de kracht van het water, begint de slang te kronkelen als een dolle. Mamma kan niets anders dan de slang los laten. De slang is nu vrij van enige weerstand en stuitert over de grond heen en weer. Alles natspuitend wat er in de omgeving staat. Mamma voorop. Mamma kronkelt en springt met de slang mee in een poging om hem te pakken te krijgen. De slang laat zich echter niet vangen en geniet van de verworven vrijheid. Mamma wordt natter en natter. Het water druipt uit haar haren, het water loopt in stralen van haar gezicht en haar kleren worden steeds donkerder van het water. Ondertussen slaakt ze allerhande kreten. Wij waren in eerste instantie met stomheid geslagen, maar dan barsten we toch in lachen uit.

‘Dit is het meest geweldige zwemfeest waar ik in tijden ben geweest. Gratis optreden van een dansende moeder.’ ’Voor iemand die niet van water houdt, is dit best wel een grappige show. Dit zie ik mijn moeder niet zo snel doen.’ ‘Moeten we je moeder niet even helpen?’ ’Nee, mijn moeder is altijd heel koppig en ze wil alles altijd zelf doen. Laat haar maar even.’  De kinderen nemen nog een slok limonade, eten nog een cakeje en leunen rustig achterover.

Eindelijk, heeft mamma de slang te pakken, ze raapt de spuitkop op van de grond, drukt die tegen de waterkracht in op de slang en de waterstroom stopt. Heel voorzichtig loopt mamma achteruit naar de watertank en sluit de kraan af. ‘Jullie zwembad staat klaar. Veel plezier, ik ga me geloof ik even verkleden.’ Mamma vertrekt naar boven en komt even later droog en fris naar buiten. Christopher klimt uit het zwembad en loopt naar mamma. ‘U bent echt de meest vreemde moeder die ik in mijn leven ben tegengekomen, bij jullie gebeurt er altijd iets raars. Vrolijk raars, verander dus maar niet, maar toch ben ik heel blij dat u niet mijn moeder bent. Ik zou me denk ik kapot schamen.‘


Daar kon mijn moeder het mee doen. Met een kop koffie ging ze op 1 van de stoelen zitten en genoot ze van alle reuring in en rond het zwembad.  Langzaam verspreidde zich een enorme lach op haar gezicht. Met stip de meest vreemde moeder. Wat een compliment!

Dit bedoelen we nu. In zeilpak, onder een paraplu, beschermd met een dikke laag zonnebrandcrème. Spoort echt niet, die moeder van ons.

maandag 1 juni 2015

Klopgeest.

De slaapkamer van de kinderen ligt aan de rechterkant van het huis. Op de eerste verdieping. Als je achter het huis staat, dan is de slaapkamer aan de linkerkant. Het is maar net hoe je naar het huis kijkt dus eigenlijk. Nisse slaapt aan 1 zijde en Rune en Julia slapen aan de andere kant. Heel gezellig. Pappa en mamma denken daar wel eens anders over, maar dan hadden ze maar een groter huis moeten kopen. Of minder kinderen moeten krijgen. Er zijn 3 kinderen en maar 1 slaapkamer, dus liggen ze regelmatig nog een hele tijd samen te kletsen. Of te giechelen , of maken ze ruzie. En als de kinderen ruzie hebben, vinden pappa en mamma dat niet heel erg leuk. Dan stampen ze om de beurt naar boven, en dan beginnen ze te bulderen. Of ze sluipen naar boven en bulderen dan net zo hard dat het nu toch echt stil moet zijn.

Omdat het huis dicht tegen het bos aan staat, horen ze altijd wel de bomen ruisen, of ze horen de vogels, de das die ergens zijn burcht heeft vlakbij het huis, een grazende eland of hert. Het bos is vol geluiden. Soms horen de kinderen geluiden die ze niet herkennen. Vreemde geluiden, alsof iemand op de deur klopt, en soms horen ze zelfs iemand lopen met zware schoenen. Dat zou helemaal niet moeten kunnen, want in huis mag je niet met schoenen lopen en de grond buiten is van veen, daar kun je geen zware stampende schoenen  op horen. Maar dat horen de kinderen dus soms wel. En zuchten. Die stampende schoenen worden gevolgd door diepe zuchten. Alsof iemand uiterst vermoeid terug komt van een uitputtende wandeling. Twee keer ging het zuchten over in snurken. Nisse durfde het aan om voorzichtig bij pappa en mamma te gaan kijken, maar die lagen rustig te slapen. Zonder zuchten, zonder snurken en zonder zware stampende schoenen.

Nisse, Rune en Julia snappen er niets van. Op een dag besluiten ze om het aan pappa en mamma te vertellen. Aan de keukentafel  bij het ontbijt beginnen ze te vertellen over het geklop en het gezucht. Het gesnurk laten ze nog even voor wat het is. Straks denken pappa en mamma dat de kinderen een klap van de molen hebben gehad, mogen ze ’s avonds geen detectives meer kijken. Pappa denkt dat het de wind is die om het huis loeit. Mamma zoekt de oplossing in de vlierbloesem boom die tegen het huis aan groeit. Na het ontbijt maakt ze direct korte metten met de boom. Als eerste snoeit ze de uitstekende takken van de struik en daarna zaagt ze de stam in stukken. Steeds kleiner wordt de boom tot er niets meer van over is gebleven. Rune zit binnen in de woonkamer en hij keurt het werk van mamma goed. Er komt opeens heel veel zonlicht het huis binnen.

Die nacht horen de kinderen inderdaad geen geklop en gezucht meer. Mamma is tevreden. Het was dus gewoon de boom. Maar tijdens de tweede nacht komt het geklop weer terug. De kinderen maken pappa en mamma wakker. Pappa hoort als eerste iemand heel hard zuchten en mamma geeft een gil als er opeens iemand begint te snurken. De kinderen kruipen die nacht allemaal bij mamma in bed. Pappa vindt dat ze zich niet zo moeten aanstellen, en gaat in het bed van Nisse liggen. Hij luistert een hele tijd naar het gesnurk tot het helemaal stil wordt in huis. Het is vast een das, het is vast een das, het is vast een das herhaalt pappa in zichzelf tot hij in slaap valt. De volgende ochtend als het weer licht is, gaan ze allemaal op onderzoek uit. Ze kijken onder de bedden, en zoeken naar verborgen ruimtes. Ze vinden niets. Pappa zoekt buiten naar het hol van de das. Die vind hij bij de oude Utedas. Die staat echter te ver van het huis vandaan om de geluiden te verklaren.

Aan de ontbijttafel is het deze ochtend stil, heel erg stil. Ieder is met zijn gedachten bij de afgelopen nacht. Waar komen die geluiden nu toch vandaan?  ’s Middags gaat mamma boven stofzuigen. Ze zuigt heel goed onder de bedden, ze neemt alle kieren mee en zelfs de inbouwkast wordt grondig gereinigd. Maar nergens komt ze een geheime ruimte tegen. Tot de stofzuiger achter een kast blijft haken. Mamma zit op dat moment half in de oude trapkast en geeft een ruk aan de stofzuigerslang. Door die beweging verschuift de oude kast naast de balkondeur een klein stukje. Als de trapkast ook weer helemaal stof en spinvrij is, ziet mamma dat de kast naast het balkon een stukje is verschoven. Als ze de kast terug wil schuiven, ziet ze iets vreemds. Naast de kast zit een schroef in de muur. Mamma schuift de kast nog een stukje verder van de muur af. Dan ziet ze nog meer schroeven. Met een vreemd gevoel in haar buik klopt ze op de muur. En dat klinkt hol. Heel erg hol. Mamma krijgt het ijskoud en ze rent naar beneden. ‘Ik heb het gevonden! Ik heb het gevonden!’ ‘Wat heb je gevonden?’ Vraagt pappa die de puzzel in de krant oplost. ‘Ik heb de geheime ruimte gevonden!’ ’Welke geheime ruimte?’ ‘De ruimte waar het geklop en gesnurk vandaan komt!’ ‘Kom op nou, je bent verdorie volwassen. Dat de kinderen de geluiden soms eng vinden in het donker is tot daar aan toe, maar dat jij nu ook al over geheime ruimtes begint slaat echt helemaal nergens op.’ Pappa is een beetje geïrriteerd en buigt zich weer over zijn puzzel. ‘Prima, dan los ik het mysterie zelf wel op. Geef me een  schroevendraaier.’ ‘Waar heb je die nu voor nodig?’ ‘Om de geheime ruimte te openen natuurlijk. Wie gaat er met me mee?’

De kinderen staan nu alle drie in de keuken en kijken naar mamma. ‘We durven alleen mee als pappa ook mee gaat.’ ‘Oké, oké. Ik ga wel weer. Laat maar eens zien wat je gevonden hebt.’ In optocht gaan ze naar boven. ‘Daar, naast de kast zitten schroeven in de muur.’ ‘En vanwege een paar schroeven, haal je mij van mijn puzzel weg? Het zijn een paar schroeven die iemand ooit eens in de muur heeft geschroefd. Niets bijzonders.’ ‘Maar waarom zou iemand schroeven in de muur willen schroeven?’ Dat weet pappa ook niet. Maar hij weet wel dat hij vandaag geen rust meer krijgt als hij niet nu de schroeven uit de muur draait. De eerste schroef gaat er makkelijk uit, maar de tweede zit iets dieper. Als de schroef er toch eindelijk uit is, verschijnt er een kier. ‘Krijg nu wat.’ Mompelt pappa. ‘Het zal toch niet?’ De kinderen staan naast mamma. Ze vinden het heel spannend.

‘Wat als er straks iemand achter dat luik ligt?’ ‘Dat kan natuurlijk helemaal niet! Wij wonen hier nu al 5 jaar. Wie zou er dan moeten liggen?’ ‘Iemand die vermist is.’ Rune kijkt met een ernstig gezicht naar de muur, waar de kier bij iedere schroef die eruit komt, breder wordt. ‘Jongens. Er ligt echt helemaal niemand achter de muur. Ik denk dat dit gewoon het oude luik van de schoorsteen is. Niets bijzonders. Kijk maar.’ Pappa heeft de laatste schroef in zijn handen en zet de schroevendraaier in de kier. Er zwaait een oude deur open. Pappa schijnt met zijn zaklamp naar binnen en deinst dan geschrokken terug. ‘Het zal toch verdomme niet zo zijn?’ Pappa is lijkwit en kijkt met grote verschrikte ogen naar mamma. ‘Het zal verdomme toch niet echt zo zijn?’ Mamma is heel bang, maar haar nieuwsgierigheid wint het van haar angst. Ze pakt de zaklamp uit pappa’s hand en duwt hem opzij.
Ze duwt de deur open en schijnt naar binnen. Haar ogen moeten even wennen aan het donker, maar dan ziet ze een enorme ruimte onder het dak. De slaapkamer van de kinderen zou eigenlijk een heel stuk breder kunnen zijn. ‘Misschien kunnen we de slaapkamermuur wel wegbreken, dan hebben de kinderen een grotere kame……’ Helemaal aan het einde van de ruimte staan twee schoenen. Twee grote zware mannenschoenen. Verder niets. Verder is de ruimte helemaal leeg. Twee grote zware mannenschoenen staan netjes naast elkaar.

Mamma ziet nog witter als pappa als ze begint te raaskallen over logeren in een Vandrarhem en over rusteloze mensen de deur wijzen.  En dus stappen ze even later met zijn vijven in de auto en laten ze de deur van het huis gewoon open. Rune, Nisse en Julia begrijpen er helemaal niets van. ‘Pappa, ligt er nu iemand achter die deur?’ ‘Nee, er ligt helemaal niemand in ons huis.’ ‘Maar waarom gaan we dan logeren?’ ‘Voor de gezelligheid. We gaan gezellig een keer ergens logeren. Vanavond lekker eten zonder de afwas te hoeven doen, lekker slapen en wakker worden met een ontbijtje met verse eieren en warme broodjes.’ ‘Dat kunnen we thuis toch ook doen?’ ‘Nee, dat kunnen we niet. We gaan vandaag gezellig uit logeren!’ Mamma klinkt heel boos. Ze klinkt helemaal niet alsof ze het gezellig vind dat we gaan logeren in een Vandrarhem.

In de Vandrarhem begrijpen de eigenaren niet zo heel goed waarom we willen logeren. Avondeten, dat doen we hier wel vaker, maar logeren? ‘Zijn jullie aan het schilderen en komen jullie daarom bij ons slapen?’ Julia legt uit dat er ’s nachts vreemde geluiden te horen zijn. Kloppen, zuchten, zware voetstappen gevolgd door gesnurk. De eigenaar van de Vandrarhem knikt en kijkt een beetje vreemd uit zijn ogen. ‘Jullie wonen toch aan de oude spoorlijn? In zo’n arbeidershuisje van spoormedewerkers?’ ‘Ja, dat klopt. Maar het spoor is weg hoor. We wonen zeg maar aan de oude spoordijk.’ ‘Wacht even.’ De man loopt weg en keert even later weer terug met een dik boek vol oude krantenknipsels. ‘Uit de omgeving. Mijn vader vond het altijd heel bijzonder als er iets uit deze regio in de krant stond. Dus knipte hij die artikelen uit. Kijk, geboorteadvertenties, een auto ongeluk en een verdrinking, een 100 jarige buurman.’ De kinderen kijken naar de artikelen en de vergeelde foto’s maar snappen niet wat dit boek te maken heeft met hun huis. ‘Kijk, hier staat het.’ De Vandrarhem man schuift het boek over tafel naar pappa en mamma.

Sprallig 24 december 1901,
In Spralling is de 35 jarige treinwachter Lasse  vermist. Hij is afgelopen vrijdag 2 december voor het laatst gezien toen de trein van Kulle naar Torv langskwam. Hij heeft de kaartjes van de passagiers geknipt en heeft nog een praatje gemaakt met de machinist. ‘Hij was net zo vrolijk als altijd en we hebben elkaar een prettig weekeinde gewenst.’ Toen de trein gistermiddag maandag 23 december, echter langskwam, was er van Lasse geen spoor. Wie meer weet over de verblijfplaats van Lasse kan de veldwachter bellen: 42808

‘Lasse was weg en hij bleef weg. Er verschenen in de eerste weken regelmatig stukjes in de krant. Soms had iemand hem in het bos gezien, soms als passagier in de trein, er kwam zelfs een melding dat hij naar het warme Spanje was vertrokken, maar eigenlijk kwam het verlossende antwoord nooit. Lasse was gewoon verdwenen.’ ‘Wat heeft dit met ons huis en met de gevonden schoenen te maken?’ ‘Lasse woonde en werkte in jullie huis. Misschien is hij overleden en is zijn lichaam nooit gevonden en komt hij af en toe nog eens kijken.’ ‘Maar dat verklaart toch niet waarom zijn schoenen achter een dichtgetimmerd schot stonden?’ ‘Nee, inderdaad. Daar hebben jullie gelijk in. Misschien is hij wel het slachtoffer geworden van een moord. En is zijn lichaam achter het schot verstopt. Zullen we de politie bellen en de schoenen laten ophalen?’

Samen met de Vandrarhem man rijden ze weer terug naar huis. Opeens is heel duidelijk dat ze over het oude spoor rijden. En als hun vertrouwde huis tussen de bomen door zichtbaar wordt, ervaren ze wat de passagiers rond 1900 ook moeten hebben ervaren. Een Smultronstalle midden in het bos. Een soort Hans en Grietje huisje. En heel even lijkt het net alsof er een man met een pet zwaaiend naar ze toe komt. Nisse, Rune en Julia zwaaien terug. ‘Naar wie zwaaien jullie?’ Vraagt mamma met een verbaasde blik in haar ogen. ‘Naar die meneer met die pet die daar liep.’ Antwoord Julia. ‘Welke meneer met pet?’ Vraagt pappa en de volwassenen kijken alle drie om zich heen. Aan het begin van de spoordijk draait de politiewagen hun pad op.

‘Zo, dus jullie hebben een paar oude schoenen gevonden waarvan jullie denken  dat ze van de vermiste Lasse zijn? Laten we maar eens gaan kijken naar die schoenen en naar die geheime ruimte.’ De politieagent loopt met zijn hond door de tuin in de richting van het huis. Aarzelend volgen de kinderen hem. Ze zijn een beetje bang voor de grote hond, maar nog banger voor wat er straks gevonden gaat worden in de geheime ruimte. Straks hebben ze 5 jaar naast een skelet geslapen. Dat zou wel heel erg griezelig zijn.

‘Laat maar eens zien waar de schoenen staan.’De agent trekt zijn laarzen uit en zet ze op de veranda. Pappa gaat voorop, de politieagent loopt vlak achter pappa en de anderen volgen. Iedereen is stil. ‘Hier, kijkt u maar. Hier vonden we een luik en daar helemaal achteraan staan de schoenen. Wilt u mijn zaklamp gebruiken?’ pappa ratelt aan 1 stuk. Die is ook zenuwachtig denkt Nisse. De agent neemt de zaklamp van pappa over, tuurt in de ruimte en klikt de lamp weer uit. ‘Ik zie helemaal niets. Geen schoenen, geen lichaam, zelfs geen spinnenweb. Alleen een paar oude wespennesten.’ ‘Hoe kan dat nu? Er staan toch duidelijk schoenen!’ pappa schijnt met de zaklamp naar binnen en begint opnieuw te mompelen: ‘het zal toch niet? Het zal toch verdorie niet?’ Mamma neemt de lamp weer van pappa over en ziet ook geen schoenen meer staan. ‘Hij is het huis uit. Hij heeft na zoveel jaren eindelijk de uitgang weer gevonden.’ De agent gaat hoofdschuddend naar beneden, trekt zijn schoenen aan, neemt de hond weer mee en stapt in de auto.

Samen met de Vandrarhem man rijden de kinderen met pappa en mamma weer terug. Ze zijn allemaal met hun gedachten bij de geheimzinnige schoenen en bij de verdwenen Lasse. ‘En toch stonden er schoenen.’ Zegt pappa als hij zijn fotocamera tevoorschijn haalt. ‘We zijn toch niet gek?’





Na hun logeernacht in de Vandrarhem gingen ze weer gewoon terug naar huis. In de jaren die volgden hoorden ze nooit meer zuchten, nooit meer zware voetstappen, nooit meer gesnurk, Behalve dan van pappa, en hoorden ze nooit meer iemand kloppen. Maar iedere keer als ze over de spoordijk aan kwamen rijden naar huis, stond daar een man met een pet naar de kinderen te zwaaien. En de kinderen zwaaiden altijd terug.

woensdag 22 april 2015

Een vliegende val.

‘Jij bent stom!’’Nee, jij bent stom, jij begint met duwen.’ ‘ Ik heb niet geduwd Idioot!, ik struikelde over een steen.’ ‘Ja, en toen duwde je me dus!’ ‘Dan duw ik je toch niet, dan val ik tegen je aan!’ ‘En met het vallen duw je me dus!’ ‘STOPPEN! Nu allebei! Ik wil jullie niet meer horen.’ ‘Lekker dan, zij duwt me en dan komt ze er ook nog mee weg?’ ‘Ik duwde niet! Ik viel en toen botste ik tegen je aan. Gek!’ ‘Je bent zelf een gek Idioot!’ ‘Als we thuis zijn gaan jullie allebei naar boven en ik wil jullie de rest van de dag niet meer zien!  Het is altijd hetzelfde met jullie, altijd maar ruzie en oeverloze discussies, ik ben het spuug- en spuugzat, krijg echt een punthoofd van jullie!’ ‘Ja maar waarom moet ik naar boven als zij mij duwt?’ ‘Genoeg! Houd jullie mond! Jij gaat voor je vader lopen en jij gaat bij mij lopen. En de eerste die nu nog iets zegt, mag lopend naar huis!’

Nisse en Julia kiezen eieren voor hun geld. Niet alleen is mamma nu heel erg boos, het is ook een heel eind lopen vanaf het dorp naar huis. Ze steken allebei nog een keer hun tong uit naar de ander, gelukkig tegelijkertijd, zodat daar in ieder geval geen discussie over kan ontstaan en gaan dan snel voor pappa en naast mamma lopen. Mamma is boos en een boze mamma is heel akelig. Dan krijgt ze allemaal rimpels in haar voorhoofd, verschijnen er lijnen rond haar ogen, die verschieten ook van kleur. Net een kameleon die ogen van mamma. Als ze boos is zijn haar ogen heel donker en als ze blij en vrolijk is zijn ze een paar tinten lichter. Gelukkig heeft mamma meestal lichte ogen. Geen blauw, maar groen, of bruin of dus zwart. En als mamma boos is, zwellen haar borstkas en haar schouders op. Ze wordt nog een stapje groter, alsof ze ieder moment uit elkaar kan ploffen als de Hulk. Een boze mamma is niet leuk.

Thuis helpen Nisse en Julia driftig mee met de boodschappen vanuit de auto naar het huis te brengen. Rune staat inmiddels al op de trampoline te springen en heeft de grootste lol met een heen en weer springende voetbal die hij op de trampoline heeft gelegd. Zijn broer en zus kijken jaloers naar hem en naar de strakblauwe lucht. Eigenlijk zouden ze vanmiddag samen met pappa het zwembad opzetten in de tuin en dan lekker zwemmen, dat zal nu wel niet mogen, maar misschien hoeven ze toch ook niet in hun kamer te blijven met dit mooie weer. Zeker nu ze zo goed aan het helpen zijn, maar helaas, als alle boodschappen opgeborgen zijn moeten ze toch echt naar boven. Mamma is onverbiddelijk. ‘Jullie leren maar eens luisteren.’ En zo sjokken ze achter elkaar naar boven. ‘Jouw schuld’ moppert Nisse nog even na. ‘wat hoor ik daar?’ Mamma staat onder aan de trap met haar handen in haar zij. Haar ogen staan een beetje donker.

Na de koffie gaat pappa samen met Rune het zwembad opzetten. Beloofd is beloofd. Eerst zoeken ze een vlakke ondergrond en daarna trekken ze het zwembad zo goed als mogelijk uit elkaar. De bodem moet zo strak mogelijk zijn. Pappa rolt de waterslang uit en Rune springt heen en weer in het bad. Eerst worden alleen zijn tenen nat, even later zijn hele voet en na een uur staat hij al tot zijn knieën in het water. ‘Mag ik mijn zwembroek aan gaan trekken?’ ‘Ja, ga jij maar je zwembroek halen, nog even en je kunt heerlijk zwemmen.’ Rune rent vrolijk naar boven, een nat spoor van voetstappen achterlatend op de trap. ‘Ik kom even mijn zwembroek aantrekken. Het water is heerlijk koel en het bad is al bijna helemaal gevuld. Jammer dat jullie vandaag ruzie hadden, maar ik zwem wel een rondje voor jullie.’ 

En weg is hij weer.  Nisse en Julia kijken uit het slaapkamerraam. Ze kunnen net een hoekje van het zwembad zien. ‘We kunnen straks ook wel even naar beneden en dan even aan het water voelen.’ ‘Ja, en jij denkt dat pappa en mamma dat niet merken?’  ‘Als het bad straks helemaal gevuld is, gaat pappa koffie drinken in de keuken. Pappa houdt namelijk niet van de zon en hij gaat zeker niet buiten zitten. Dan wordt hij lek geprikt door de muggen. En mamma gaat dan echt ook wel even binnen koffie drinken. Dat is gezelliger. Dus dan kunnen wij naar buiten.’ ‘Hoe wil je dat doen? Als je van de trap af loopt, kom je langs de keuken en dan zien ze je toch direct?’ ‘Wie zegt dat ik via de trap naar beneden loop? Er is een veel betere manier om naar buiten te gaan.’ ‘Welke dan? Je wilt toch niet van het balkon naar beneden springen?’ ‘Kijk, wat groeit er naast onze slaapkamer?’ ‘Een boom. Een vlierbloemen boom.’ ‘Precies. En ik ga straks gewoon via die boom naar beneden.’ ‘Maar denk je wel dat die boom je houdt?’ ‘Tuurlijk wel, bomen zijn heel sterk en ik weeg toch niet zo veel?’ ‘Ik weet het niet hoor. Ik durf het denk ik niet. Ga jij maar zwemmen. Ik wacht wel tot morgen.’ ‘Bangerd! Nisse trekt zijn zwembroek aan en duwt het raam nog een stukje verder open. Hij kan precies zien dat pappa de tuinslang weer oprolt. Daarna roept hij naar mamma of er koffie is en mamma roept terug dat de koffie in de keuken staan. ‘Zie je wel? Ze doen iedere dag hetzelfde. Pappa’s en mamma’s zijn zo saai! Ik ga naar beneden.’ Nisse klimt op de vensterbank, pakt de stam van de vlier en laat zich in de boom zakken. ‘Zo makkelijk is het dus. Trek jij je bikini maar aan. De boom kan jouw gewicht ook nog wel aan.’ 

Op dat moment laat Nisse zich een stukje zakken en de boom begint te zwiepen. ‘Huh!’ Doet Nisse. ‘Wat is dit nu weer?’ Nisse probeert de stam van de boom stil te houden, maar de stam zwiept steeds heviger heen en weer. ‘Help, dit was toch niet zo’n goed idee. Pak de stam vast, dan klim ik weer naar boven.’ Julia pakt de stam vast, maar grijpt in iets scherps. Van schrik laat ze de stam weer los en de boom zwiept nog een keer heen en weer. Op dat moment zwiept Nisse met een behoorlijke vaart richting het huis, en hij zwaait in 1 mooie boog dwars door het raam. Een enorm kabaal van brekend glas, versplinterend hout en een harde bonk van Nisse die op de houten vloer valt. Beneden in de keuken begint mamma te gillen, pappa gooit zijn stoel om en de boom klapt nog een paar keer tegen de muur van het huis. Julia staat even vastgenageld aan de vloer, maar dan rent ze de trap af naar beneden. Ze rent langs mamma die nog steeds met grote ogen en open hangende mond aan tafel zit. De koffie loopt over haar t shirt naar beneden, ze springt over de stoel van pappa en duwt hem aan de kant.

Op de drempel van de woonkamer blijft ze staan. Daar ligt Nisse. Hij heeft de top van de vlier nog steeds in zijn handen. Hij ligt in een explosie van glas en stukken hout van het kozijn. Waar net zopas nog een raamkozijn was, is nu een gapend gat in het huis te zien. ‘Dat wordt dus nog een dag niet zwemmen. Ik denk dat je nog een dag langer straf krijgt van mamma.’ Achter Julia staat een druipende Rune het slagveld te bekijken. ‘ Pappa en mamma komen ook aanlopen en beginnen eindelijk een klein beetje te begrijpen wat er net is gebeurd. En niets zo verwonderlijk als ouders. Ze zijn niet eens heel erg boos op Nisse. Wel een beetje, maar ze zijn voornamelijk blij dat Nisse niets heeft gebroken. Wel heeft hij overal wondjes van de glassplinters. Als die schoongemaakt zijn, veegt mamma alle troep bij elkaar, timmert pappa een zeil voor het raam en belt hij naar de timmerman.

Julia en Nisse zitten naast elkaar op het bed van Nisse. ‘Ik geloof dat we nu wel de rest van de zomer in onze kamer moeten blijven zitten.’ ‘Ik denk het ook ja.’ Maar als de ergste bende is opgeruimd, komen pappa en mamma naar boven. ‘Jullie mogen wel weer naar beneden komen. Maar beloof 1 ding: ga nooit, maar dan ook nooit meer via een vlierboom naar beneden. Daar hebben hele wijze mensen ooit trappen voor uitgevonden.’


Julia springt ook in het zwembad. Nisse niet. Die slaat een paar dagen over, want die wondjes prikken behoorlijk als ze in aanraking komen met water. Hij kijkt naar zijn broer en zus, en gooit af en toe een bal terug die uit het bad gegooid wordt. En als de timmerman komt, helpt hij om het kozijn weer te repareren. De timmerman aanschouwt de ravage en als hij hoort wat Nisse heeft gedaan, brult hij van het lachen en slaat hij Nisse hard op de schouders. Zo’n goeie grap heeft hij in geen jaren gehoord. ‘Dan ken je onze kinderen nog niet goed genoeg.’ Moppert mamma, maar ze lacht er gelukkig wel weer bij.

Tsja, zo had het ook nog gekund. Maar dit is wel heel gewoontjes....

donderdag 16 april 2015

Kamperen.

‘Mam, bij de buren zijn de kleinkinderen aan het logeren. Ze mogen vannacht in tenten slapen. Mogen wij ook alstublieft in een tent in hun tuin slapen?’ 3 stralende kinderen staan voor hun moeder op en neer te springen. “Mag het mam, mag het?’ ‘Mag het van de buren?’ ‘Ja! Dat mag, als het ook van jullie mag. Mag het mam? Mag het?’ ‘Jullie mogen bij de buren kamperen.’ ‘Yes!! We gaan kamperen! Waar zijn de slaapzakken en de luchtbedden?’

De kinderen vliegen door het huis. Slaapzakken, luchtbedden, pyjama’s, zaklampen, knuffelberen en kussens worden allemaal in de bolderwagen geladen. ‘We gaan!’ ‘Waar is de tent? Jullie vergeten bijna het allerbelangrijkste. ‘ ‘Die hebben we niet nodig mam. Ture heeft tipi tenten.’ ‘Tipi tenten?’ ‘Ja, een soort indianentent. Hele grote witte tenten. Met twee luchtpijpen in het dak zodat we naar de sterren kunnen kijken.’ ‘Tipi tenten met luchtpijpen? Nog nooit van gehoord. Maar jullie nemen toch ook gewoon de tent mee. Die zonder luchtgaten in het dak waar de muggen dus niet in kunnen. De slangen en de teken ook niet. Om maar niet te spreken over de slakken en de krekels.’ ‘Nu weten we het wel weer mam! U verpest ons kampeernachtje nu al weer. We nemen onze tent wel mee voor de zekerheid, maar we hebben ’s nachts natuurlijk helemaal geen last van al die beesten. Die moeten toch ook gewoon slapen?!’

Mamma kijkt de kinderen na als ze met de bolderkar over het grasveld lopen richting de spoordijk en bij de rand van het bos afslaan naar de buren. Rune draait zich nog even om en zwaait vrolijk. ‘We gaan vanavond ook nog worstjes grillen! En ik heb mijn beer in uw bed gelegd. Dan bent u niet zo alleen!’ Mamma lacht en loopt weer naar binnen. Het huis is nu al ontdaan van alle vrolijkheid. ‘Wat gaan wij vanavond doen nu de kinderen er niet zijn?’ ‘We gaan straks eerst maar eens kijken of de tenten staan en alles goed gaat. Dan kunnen we meteen vragen of de buren komen barbecueën.’ ‘Maar de kinderen dan? Dan zijn ze helemaal alleen.’ ‘Ture is 16. Die let echt wel goed op de kinderen. Die verzint geen vreemde acties meer.’

Ondertussen zijn de kinderen bij de buren aangekomen. Ture is druk in de weer met hout sprokkelen voor het kampvuur vanavond. ‘Hoi, jongens. We hebben worstjes en marshmallows en brooddeeg. Kunnen we vanavond als het donker is bij het kampvuur zitten en ons eigen eten grillen.’ ‘Leuk! Waar zijn de anderen?’ ‘Die zijn in de paardenwei de tenten aan het opzetten.’ ‘Moet jij geen tent opzetten?’ ‘Die van mij is heel makkelijk. Gewoon twee stokken in de grond en het tentdoek er over.’

Aan de achterkant van het huis staan in de paardenwei al 4 tenten. Dicht bij elkaar en met de ingangen naar elkaar toe. Nisse en Julia rennen naar de andere kinderen toe. ‘Hoi, wat staan de tenten gezellig! Wij hebben ook een tent mee, dat moest van mamma, een met een dicht dak tegen het ongedierte. We hebben ook chips mee en limonade.’ Rune komt intussen mopperend aanlopen met de bolderwagen achter zich aan. ‘Leuk, dat jullie even hielpen. Waar zullen wij de  tent opzetten?’ ‘Hier, we hebben precies nog een plek overgelaten . Als jullie tent hier komt te staan, kunnen we vanavond de ritsen openlaten en dan kunnen we gewoon in onze slaapzakken liggen en toch met elkaar praten. Dat is veel gezelliger dan wanneer we de tenten gewoon maar ergens neer zouden zetten. We helpen wel even met het opzetten.’

Binnen 10 minuten staat ook de tent van Rune, Nisse en Julia. ‘We gaan zwemmen in het meer! En als het straks donker wordt gaan we het kampvuur aanzetten.’ De kinderen trekken hun zwemkleding aan en rennen naar het meer.

Inmiddels hebben pappa en mamma de buren uitgenodigd voor het avondeten. Voor ze weer terug gaan naar huis, lopen ze langs het tentenkamp. Waar is de tipi tent van Ture?’ ‘De tipitent van Ture?’ Vraagt de buurvrouw verbaasd. ‘Geen idee. Ik wist niet eens dat hij een tipi tent heeft. Volgens mij slaapt hij met Bosse in de tent. Deze hier is van de jongens. Tipi tent?’ ‘Ja, de kinderen hadden het over een tipi tent met twee luchtgaten zodat ze makkelijk naar de sterren konden kijken.’ ‘Geen idee. Hij zal wel weer een grap met ze uitgehaald hebben.’

Pappa en mamma lopen samen met de buren naar huis waar ze gezamenlijk gaan barbecueën.  Door de bomen komt af en toe het geluid van lachende kinderen. ‘Die vermaken zich prima. Willen jullie nog iets drinken?’ De volwassenen hebben net als de kinderen een geslaagde avond.

Aan de andere kant van het bos zijn de kinderen uitgegeten. Wel gooien ze nog iedere keer stukken hout op het kampvuur en beginnen ze elkaar verhalen te vertellen. Hoe later op de ouder hoe meer trollen en watergeesten er in de verhalen verschijnen. Rune kruipt dicht tegen zijn grote broer Nisse aan.  Een beetje eng vindt hij het allemaal wel. ‘Gaan we al naar de tenten? Ik ben eigenlijk wel een beetje moe.’ Ture begint hard te lachen. ‘Bangerd! Je bent natuurlijk gewoon bang voor de trollen. Datz e straks het bos uitkomen en je zomaar op je schouders tikken. Terwijl hij dat zegt, tikt hij zijn nichtje op haar schouders. Die schreeuwt het uit van schrik. Ture begint nog harder te lachen. ‘Rotzak!’ Zegt zijn nichtje en ze loopt boos naar haar tent. Alle kinderen kijken haar na en willen eigenlijk ook wel naar de tent. Nisse staat op. ‘Zullen wij ook naar de tent gaan?’ Rune en Julia knikken. De andere kinderen gaan ook allemaal staan en lopen naar het tentenkamp.

Rune draait zich nog even om naar het kampvuur. ‘Waar staat jouw tent nu Ture? Waar ga jij slapen?’ ‘Maak je om mij maar geen zorgen. Mijn tent staat binnen 5 seconden. Pas jij nu maar op voor de bosgeesten die ’s nachts tevoorschijn komen.’ Rune rent snel achter de kinderen aan, schopt zijn schoenen uit en duikt de tent in. ‘Wat heb jij nu ineens?’ Vraagt Julia aan haar grote broer. ‘Niets, ik ben gewoon moe en er komen allemaal muggen achter me aan. Die beesten slapen zelfs in het donker niet.’

Allemaal zijn ze vastberaden om de hele nacht wakker te blijven om  met elkaar te praten en om naar de sterren te kijken. Maar de een na de ander valt toch in slaap en al snel is het hele tentenkamp in een diepe rust gedompeld. Tot de buurman en buurvrouw teruglopen na een gezellige avond. ‘Zullen we nog even bij de kinderen kijken? Even controleren of alle tenten wel dicht zijn.’ De buren lopen om het huis en zien 5 tenten in een kring bij elkaar staan. Een klein stukje verder zien ze een witte lap bungelend aan twee stokken. De lange benen van Ture steken naar buiten. ‘Wat heeft die jongen nu weer voor een vreemde tent?’ ‘Dat zal die tipi tent wel zijn. Die wil ik wel even van dichtbij bekijken.’ De buurman loopt naar de tipi tent van Ture en begint opeens heel hard te lachen. De benen van Ture beginnen te bewegen en het slaperige hoofd van Ture komt omhoof door 1 van de luchtgaten. De buurvrouw komt op het gelach van haar man aan. ‘Wat krijgen we verdorie nu weer! Ture! Wat doe jij met mijn onderbroek? Ben jij nu helemaal gek geworden! Kom met je hoofd uit die pijp vandaan! Meekomen! Jij slaapt voor straf binnen. Niets kampeeravontuur voor jou meer! Mijn onderbroek! Hoe haal je het in je hoofd?’ De buurvrouw loopt mopperend naar huis met Ture aan 1 oor achter zich meeslepend.


De kinderen die wakker zijn geworden van het kabaal en door de deuropeningen kijken zien een tegenstribbelende Ture die voortgetrokken wordt door een boze vrouw. ‘De bosgeesten! De bosgeesten nemen Ture mee!’ Allemaal risten ze de tenten dicht en verstoppen zich diep onder hun slaapzak. Al snel vallen ze weer in slaap. Zo zien ze niet dat de buurman schuddend van het lachen terug loopt naar huis. De tipi tent van Ture laat hij staan. Als een soort vogelverschrikker voor de bosgeesten.