zondag 30 maart 2014

Jasper en Joris beleven hun eerste avontuur.

OP een viersprong van wegen staat een school. En in die school hebben ze iets bijzonders. Ze hebben muizen. Ieeeee! Hoor ik u nu zeggen. Wat een onhygiënische school. Dat is precies wat ik in eerste instantie  dacht. Maar het steekt iets anders in elkaar. Die muizen wonen in een muizenhuis. Een muizenhuis in de klas.

Dit is het verhaal van Jasper en Joris. Zo heten de muisjes. Jasper en Joris muis.

Jasper en Joris wonen in een huisje waar ze de hele dag naar de spelende kinderen kunnen kijken. En de kinderen naar hun. Het is altijd gezellig in de klas. De muisjes krijgen kruimeltjes van de schoolkoekjes en stukjes appel. Ze hebben het erg naar hun zin. ’s Nachts is het rustig en kunnen ze slapen. Diep slapen. Dat doen muisjes. En dan verstijven ze een beetje. Zo sparen ze energie. Net als een spaarlamp. Alleen geven ze geen licht. Dat zou wel gek zijn. Een lichtgevende muis.

Heel lang gaat dat goed. Overdag komen de kinderen en spelen ze samen. Ze delen de koekjes en het fruit en ’s nachts zijn ze helemaal alleen. In de morgen komt de juf de klas in en zet alles klaar voor de dag. Zo ging het dag in, dag uit. Tot vandaag.

De deur van het lokaal zwaait open en de juf komt vrolijk binnen stappen. ‘Goedemorgen Jasper, goedemorgen Joris.’ Maar Jasper geeft geen antwoord en Joris ook al niet. Ze loopt naar het muizenhuis en ziet tot haar schrik twee verstijfde muisjes liggen. ‘Oei, oei. Wat nu? Twee dode muisjes is niet zo’n goede start voor de kleuterkindjes.’ Snel pakt ze een blik en schuift de muisjes op het blik. Voorzichtig voelt ze aan de muisjes. Niets. Totaal geen reactie. De muisjes zijn dood. Ze loopt naar het keukentje en laat de muisjes in de vuilnisbak vallen. ‘Zo. Opgeruimd staat netjes.’ In de klas vertelt ze de kinderen dat de muisjes overleden zijn en dat ze naar de muizenhemel zijn gegaan. De kinderen lopen allemaal even langs het lege muizenhuis en eten allemaal hun eigen koekjes op. Ze zijn er een klein beetje stil van, maar tijdens het buiten spelen zijn de muisjes al helemaal vergeten. Zo gaat dat met kinderen.

Ondertussen ontwaken Jasper en Joris in de vuilnisbak. Ze zijn namelijk helemaal niet dood, maar gister hadden ze iets te weinig gegeten. En daardoor vielen ze in een hele diepe slaap. Maar nu worden ze wakker in een vreemde omgeving. Het stinkt een beetje en het is donker. ‘Waar zijn we nu?’ ‘Geen idee, maar die juf mag best het licht aandoen. En de bak verschonen. Het ruikt een beetje vreemd.’ ‘Daar ben ik het helemaal mee eens.’ ‘En het plakt.’ ‘Wat plakt?’ ‘Geen idee. Iets plakt aan mijn staart.’ Langzaam wennen ze aan de duisternis en kunnen ze een beetje meer zien van hun omgeving. ‘Weet je wat ik denk? We zitten in de vuilnisbak.’’In de vuilnisbak? ‘Zijn ze hier op school gek geworden? Waarom zitten we in de vuilnisbak?’’ Kom, we gaan proberen om er uit te klimmen. Dan gaan we een rondje door de school lopen. En als we de school hebben bekeken glippen we naar buiten en gaan we de wereld ontdekken.’ ‘De wereld ontdekken? Dat durf ik helemaal niet’ piept Jasper met een klein stemmetje. ‘Jawel, dat durf jij. We beginnen met de tuin. Die kunnen we zien vanuit ons muizenhuis.’’ Maar daar vliegen van die klapwiek dingen met scherpe klauwen.’ ‘Welnee, dat zijn gewoon vogels en die doen ons niets.’

Samen proberen ze een trappetje te maken van de lege melkpakjes, de klokhuizen en de sinaasappelschillen. 1 keer zijn ze bijna boven als ze vanuit het niets een zak op hun hoofd krijgen. Zwarte, nog warme koffieprut druipt van hun hoofd. Jasper kijkt naar Joris en hij begint hard te lachen.’ Je hebt een pruik! Een zwarte pruik op je hoofd!’ Joris vind het helemaal niet leuk, want het trappetje is door hun val ingestort. Ze zullen opnieuw moeten beginnen.

De hele dag proberen ze om uit de vuilnisbak te klimmen. Een paar keer lukt het bijna. Bijna, maar net niet helemaal. Na de koffieprut komt er een kiwi, gevolgd door een leeg doosje pleisters, daarna nog een klokhuis en een paar korsten brood. Jasper eet zijn buik vol, maar Joris is vastberaden om te ontsnappen. Hij wil de wijde wereld in. Hij wordt ontdekkingsmuis. De eerste ontdekkingsmuis. En dan komt hij in de geschiedenisboeken die de kinderen in de klas lezen. Dan leren ze over zijn avonturen. HIJ! Joris de ontdekkingsmuis. Jasper is niet zo enthousiast. Oké, de school wil hij wel zien. Gewoon een rondje door de school en dan weer veilig naar zijn muizenhuis. Aan het einde van de dag als iedereen al naar huis is, en er dus geen vuilnis meer op hun hoofd kan vallen, lukt het de beide muisjes eindelijk om uit de bak te ontsnappen.

Joris neemt direct de benen een lange lege gang in. Maar Jasper twijfelt. Hij twijfelt net iets te lang, want terwijl zijn broer al bijna om de bocht is, komt de directeur van school met grote stappen de keuken in. Hij zet zijn broodtrommel met broodkorst op de grond. Jasper twijfelt. Heel even maar. Zijn broer zwaait om de hoek naar hem. ‘Kom je? Dan gaan we samen de wereld ontdekken.’ Jasper zwaait terug. ‘Nee, ga jij maar. Ga jij maar avonturen beleven. Ik blijf liever hier bij de kinderen. Ver weg van alle gevaren in die buitenwereld. Als je maar belooft dat je af en toe een kaartje stuurt.’ Dat belooft Joris. Nog 1 keer zwaaien de broers naar elkaar. Dan hupt Jasper in de trommel en verdwijnt Joris om de hoek.


De volgende morgen zien de kleuterkinderen opeens dat 1 van de muisjes weer terug is in huis. Hij is wel een beetje vies. Achter zijn oren hangt een schil van een kiwi en op zijn hoofd ligt nog wat koffieprut.  Van de tweede muis wordt nooit meer iets vernomen. Niets meer? Toch wel. Zo om de zoveel tijd worden er ansichtkaarten bezorgd op school. Voor Jasper van Joris. En die kaarten komen vanuit de meest gekke plekken op aarde. Joris beschrijft de avonturen die hij beleeft. De kaarten worden netjes op een muur geplakt. Niemand op school weet meer wie Joris was. En niemand weet voor welke Jasper de kaarten bestemd zijn. Niemand, behalve wij. Gelukkig worden de kaarten wel voorgelezen in de klas en Jasper glimt van trots als hij naar de avonturen luistert die zijn broer beleeft. En in zijn muizenhuis in die school aan die viersprong beleeft hij de avonturen mee terwijl hij knabbelt aan een schoolkoekje.

maandag 24 maart 2014

De prinses in haar bed.

Er was eens in een land hier ver vandaan,…..

Ach, wat een onzin. Helemaal niet in een land hier ver vandaan. Gewoon in een huis in Noord-Holland. En daar lag in een bed op een zolder een mevrouw. Een slapende mevrouw. Op een doodnormale maandagochtend. Vaag in de verte hoorde ze de wekker afgaan. Maar net vandaag lag ze nog zo ontzettend lekker tussen de lakens te slapen. De zon kwam door de gordijnen en verwarmde haar gezicht. De vogels kwetterden hun hoogste lied buiten in de bomen.  Het zou een prachtige dag worden.

‘Val aan!’ Met een sprong dook een jonge ridder boven op het bed waar de prinses lag te slapen. Haar bewaker had een paar seconden nodig om te begrijpen wat er gebeurde, maar herpakte zich snel en greep zijn zwaard. ‘Blijf bij de prinses vandaan. Jij stomme ridder!Niemand komt bij de prinses. Ze is van mij!’ ‘Niet waar!’ De prinses was ruw uit haar droom gewekt en probeerde zich onder de lakens te verstoppen. Zoef deed een zwaard vlak boven haar neus. Zoef, zoef. Een waar wapengekletter vond er boven haar hoofd plaats. De prinses zocht een veilig heenkomen onder het dekbed.

Boven haar hoofd vochten een ridder en een bewaker om de gunsten van de prinses. De prinses die ze echter even uit het oog waren verloren. De prinses lag te giechelen in haar schuilplaats. Wat romantisch. Twee edellieden die een strijd voeren om haar hand. ‘Niet kietelen! Dat is niet eerlijk! Dat doen ridders helemaal niet.’ De wapens waren verruild voor kietelvingertjes. De strijd boven haar hoofd werd er echter niet minder om. Maar na een paar minuten kwamen de beide edel mannen  er opeens achter dat hun buit verdwenen was. ‘Waar is de prinses nu?’ ‘Geen idee. Ze is ontsnapt.’ ‘Ja! Net als in de sprookjes. Ze bungelt nu aan haar vlechten uit het raam.’

De beide kemphanen trokken nu gebroederlijk ten strijde. Met twee soepele sprongen waren ze uit bed, trokken de gordijnen open en keken uit het raam naar beneden. ‘Hoe kan dat nu? Ze hangt helemaal niet uit het raam.’ De verbazing in hun stem was zo grappig dat de prinses in een nieuwe lachbui uit barstte. ‘Ze heeft zich verstopt!’ De dekens werden opzij getrokken en daar kwam de prinses weer te voorschijn. Met inmiddels rood aangelopen hoofd en met tranen over haar wangen.

‘Weet je wat?’ Zei de bewaker tegen de prins, ‘we delen haar gewoon. Dan is ze gewoon van ons allebei een beetje.‘ Dat vond de prins goed. De prinses mocht weer lekker gaan liggen, de dekens werden weer netjes over haar heen gedrapeerd en aan beide zijden nam een edelman plaats. De prinses voelde zich een echte prinses. Een knappe jonge prinses waar de mannen voor vochten. De prinses doezelde weer weg. Ze droomde een droom over prinsessen in een kasteel met kasteeltuinen vol geurende rozen, in een kasteel vol verborgen hoekjes, van een kasteel vol met……

‘Mam, het is nu wel weer leuk geweest. U stinkt naar ochtend stank en u haar ziet er ook al niet uit. Het wordt wel tijd dat u gaat douchen en ons naar school brengt.’ De dekens werden wederom opzij getrokken en de prinses was in 1 klap weer gewoon de mamma met grijze haren, met rimpels en met een flodderige pyjamabroek. Waar geen edelman ooit naar om zou kijken, maar die dit soort ochtenden toch voor geen goud en geen paleis zou willen ruilen.


Sprookjes zijn gewoon te mooi om waar te zijn. Zeker op een doordeweekse maandagmorgen. 

woensdag 19 maart 2014

Het vreemde verhaal over de vriendschap tussen een trol en een reus.

Ooit leefde er in een groot en donker bos, aan de rand van een meer een trol. Thor. Dat was zijn naam. Thor de trol. En Thor de trol was een beetje apart. Alle mensen waren bang voor alle trollen. Maar niemand van de mensenmassa was bang voor Thor. Dat kwam doordat Thor geen enge pukkels op zijn hoofd had; geen dikke bossen haar op zijn handen; geen  bochel op zijn rug had, en ook zeker geen kromme benen. Thor was eigenlijk een hele knappe trol. En alle trollen om hem heen vonden dat verschrikkelijk! Want de mensen kwamen steeds een beetje dichter naar hun schuilplek. Diep in het donkere bos. En het allerergste vonden ze dat de mensen kindertjes steeds dichter bij het diepe blauwe water kwamen. Ze waren namelijk opeens helemaal niet meer bang voor de trollen die in het donkere bos woonden, en ook niet voor de trollen die in het water leefden. Want ze hadden Thor ontdekt. Thor die heel knap en heel lief was. En zo kwam het dat als er kindertjes te dicht bij het water kwamen, ze helemaal niet hard gillend wegrenden naar huis, maar dat ze nog een stukje dichterbij kwamen als ze een trol uit het water zagen komen. En als je niet uitkeek, gooide zo’n mensenkind ook nog een bal het water in. En dan moest je samen spelen! Nog nooit hadden trollen samen gespeeld met mensen! De trollen vonden dat Thor maar ergens anders moest gaan wonen. Ver weg van het bos aan het water.

Aan de andere kant van het water woonde Per. Per de reusachtige reus. Per gooide steentjes. Dat vond hij leuk. Alle steentjes die op zijn pad lagen, pakte hij op en gooide ze ver weg. De boeren in het dorp vonden de hobby van Per helemaal niet leuk. Want wat voor Per kleine steentjes waren, waren in werkelijkheid grote rotsblokken. En die blokken lagen overal verspreid in hun akkers. De boeren moesten nu zigzaggend met hun tractoren over het land. Overal in het veld lagen rotsblokken. Voor de bewoners van het dorp was de maat vol toen Per op een nacht tijdens het slaapwandelen zijn teen stootte tegen een rotsblok. Hij pakte het stuk steen op van de grond, en al slapend zwiepte hij de steen een kant op. Zonder te kijken, want hij sliep natuurlijk nog. Met een oorverdovend lawaai, waar zelfs Per wakker van werd, verpletterde het rotsblok een boerderij. Verbaasd en slaperig kwamen de boer en de boerin met hun 7 kinderen de boerderij uitgerend. Grote stofwolken in hun haar en stukjes behang aan hun oren.  Ze keken naar alle koeien die een kant op sprongen. Iedereen kwam gelukkig ongedeerd uit de boerderij, maar de koeien gaven nog 2 weken zure melk. De kinderen niesten nog een volle week stukjes kalk uit hun neuzen.

Aan de ene kant van het water was Thor verbannen naar het uiterste puntje van het bos. Daar kreeg hij een stukje tuin helemaal voor hem alleen. Hij mocht alleen weer bij de trollen komen wonen als hij minstens 3 mensen bang had gemaakt. Maar wat hij ook probeerde, de mensen werden niet bang. Na verloop van tijd gaf hij de hoop op. In plaats van de mensen bang te maken voor het donkere bos, wees hij ze de weg naar de uitgang als ze verdwaald waren. In plaats van kinderen bang te maken voor het diepe water, leerde hij ze zwemmen. Van zijn stukje grond maakte hij een prachtige tuin. Zodat de kinderen die hadden gezwommen en de mensen die uit het bos kwamen een prachtige plek hadden om even uit te rusten. Tot op een dag.

Thor had 5 kinderen tegelijk leren zwemmen en kwam moe maar voldaan thuis. Maar toen hij de sleutel in het slot wilde doen, was er geen sleutelgat. Er was zelfs geen deur. Er was eigenlijk ook helemaal geen huis meer te zien. In plaats daarvan stond op de plek van zijn huis een enorm rotsblok. Heel even dacht Thor dat zijn trollenfamilie een streek met hem hadden uitgehaald, maar trollen zijn niet sterk. En ook niet slim. Ze hoeven namelijk alleen maar mensen bang te maken. En om mensen bang te maken hoef je niet slim te zijn. Terwijl Thor zo voor zich uit stond te kijken, met de sleutel in zijn hand, begon de grond te trillen. Eerst langzaam, maar steeds een beetje sterker. Wat krijgen we nu? Een aardbeving? Krijgen we een aardbeving? De grond ging op en neer en Thor bewoog mee. Hij had wel iets weg van een stuiterbal. Hij stuiterde rond in zijn tuin tot hij een tak van een boom te pakken kreeg. En daar bleef hij hangen. Net zo plotseling en opeens als het schudden van de grond begonnen was, zo plotseling en opeens stopte het ook weer.

Thor deed zijn ogen open. Die waren dicht gegaan omdat hij toch een beetje bang was. Naast het rotsblok stond iemand. Een heel groot iemand. Thor keek naar de voeten die op autobussen leken, hij keek omhoog naar benen als flatgebouwen. Hij keek omhoog naar een gezicht zo groot als de zon. Een reus! En de reus tilde met een vloeiende beweging het rotsblok op. Thor keek naar de restanten van zijn huis die nu tevoorschijn kwamen. Uit zijn keel ontsnapte een snik. Over zijn wangen liepen tranen. Daar stond vanmorgen nog zijn prachtige huisje. Nu was er niet veel meer over dan een stapel kapotte planken.

Per, de reusachtige reus had de snik gehoord, en de restanten van het huisje gezien. Hij draaide zijn hoofd. Van links naar rechts en weer terug naar links. Langzaam ging hij door zijn knieën. En zo kwam zijn gezicht op gelijke hoogte met dat van de snikkende Thor. ‘Was dat jouw huis?’ Vroeg Per aan Thor. Thor kon geen antwoord geven, want door de adem van Per werd hij weggeblazen. Een stukje dieper het bos in. Daar bleef hij ondersteboven hangen in een grote dikke eik. Per strekte zijn hand uit en Thor liet zich daarop vallen. Hij knikte. ‘Dat was mijn huis ja. Mijn huis waar ik zo mooi woonde en waar de mensen uit het dorp zo graag kwamen. Waar de kinderen zo graag speelden. Nu heb ik niets meer. Geen familie, want die vinden me niet eng genoeg en geen huis. Ik heb helemaal niets meer.’ Nog meer tranen stroomden over zijn wangen.

Per zat op de grond. Met Thor op zijn arm. Samen keken ze naar de uitgestrekte watermassa aan de rand van het bos. ‘Ik heb ook niets meer fluisterde Per. Ik mag niet meer in het dorp aan de andere kant van de berg wonen, want ik maak teveel rotzooi met mijn stenen. En nu heb ik zelfs al 2 huizen verpletterd. 1 aan de andere kant van het water en nu jouw huis aan deze kant. We zijn dus samen heel eenzaam en alleen.’

Thor dacht eens na. Want Thor was niet alleen een hele lieve trol, hij kon ook nog eens heel goed nadenken. ‘Wacht eens even zei hij. Als jij nu eens alle stenen van het land van de boeren haalt, zodat ze weer op hun land kunnen werken, en je gooit die stenen dan midden in het meer. Dan ontstaat er vanzelf een eiland. En op dat eiland kunnen wij dan wonen. Dan heeft niemand meer last van ons. De mensen kunnen met een boot naar ons toe komen om te zwemmen en te wandelen en dan drinken ze na afloop een beker limonade in onze tuin. En jij kunt dan met stenen gooien zoveel als je wilt. Als je er maar voor zorgt dat de stenen in het water vallen, en niet meer op het land.’

En zo geschiedde. Per ruimde alle rotsblokken op van het land van de boeren, hij gooide ze allemaal in het water. Thor bouwde van al die stenen een prachtig eiland midden in het meer. Waar alle mensen tot op de dag van vandaag samen komen om te genieten van de rust en de prachtige natuur. En van een beker limonade natuurlijk. 1 steen bleef staan aan de rand van het meer. Het rotsblok wat het huisje van Thor had verpletterd. Daar staat het ook vandaag nog. En iedereen kent de steen. Er staat namelijk een bordje bij: Pers steen. De steen van Per. En als je heel goed kijkt, zie je aan de voet van het rotsblok een kleiner bordje: Thors huis. Het huis van Thor. Maar dat huis kun je nu dus niet meer zien.
foto van internet. 



Dit was het wonderlijke verhaal over de vriendschap tussen een trol en een reus. En van het ontstaan van het eiland in het meer waar iedereen gezellig limonade drinkt.

vrijdag 14 maart 2014

Vlotvaren.

Rune gaat logeren. Dat is altijd heel gezellig. Hij mag in bad en zelf uitzoeken wat hij 's avonds wil eten en er zijn heel veel vriendjes. Thuis zijn er geen vriendjes. Alle kinderen zijn al te oud om mee te spelen. Er zijn 2 andere jongetjes van zijn leeftijd, maar die willen nooit samen spelen. Maar waar hij nu gaat logeren zijn heel veel kinderen die zijn vriendjes zijn. En vlak naast het huis staat een school met een heel gaaf schoolplein. Vol met leuke dingen en een voetbalveld en een trein en een hinkelbaan en speeltoestellen en gewoon hele leuke dingen.

Samen met een buurmeisje gaat hij naar de speeltuin bij die school. Ze voetballen op het grasveld en gaan alleen naar huis om te drinken en om brood te halen. "Brood?" "Ja, we hebben brood nodig." Maar brood krijgen ze niet. Alleen als ze rustig gaan zitten met een bordje en met een glas drinken. Maar ze krijgen geen brood mee in de hand. "Dan niet!" Roepen Rune en Roos en weg zijn ze weer. Zonder brood, maar met een paar biscuitjes die ze op het aanrecht zagen liggen.

Achter het grasveld staat een heg. En achter die heg ligt nog een strook gras, daarna een pad, en dan weer een reep gras. En die helt naar het water. Een hele brede sloot met helder water. Als je goed kijkt, zie je de vissen zwemmen. De zon schijnt op het water en het ziet er heel mooi uit. Het glinstert en het glanst. Net als het zwembadje in de tuin iedere zomer. "Kun jij zwemmen?" Vraagt Roos aan Rune. "Nee, ik kan niet zwemmen." "Jij wel? Ja. Ik kan heel erg goed zwemmen. Ik heb vorige week al mijn A gehaald, dus ik kan hier gewoon in." "Wat goed," zegt Rune, "maar ik mag niet van mamma bij het water." "Dan niet," zegt ze en ze loopt weg. Richting het water. Rune blijft heel even aarzelend staan. Hij kijkt om zich heen. Niemand te zien. Nergens een pappa of een mamma of een broer of een zus. Die zeggen namelijk ook altijd dat hij niet bij het water mag. "Het water is heel lekker," roept Roos terwijl ze met haar handjes in het water zit.

Rune doet een stap naar voren. En dan nog 1 en nog 1. En opeens zonder dat hij het door heeft staat hij naast Roos. En ook hij voelt voorzichtig aan het water. Het is nat en een beetje koud. maar er ontstaan wel prachtige lijntjes in het water. Als je voorzichtig met je vinger in het water roert, zijn het kleine lijntjes en die gaan naar de overkant. Als je heel hard slaat in het water ontstaan er grote boze lijnen die wegdrijven. Tot het water weel glad en glinsterend is. Zo zijn ze een tijdje samen aan het spelen. Tot ze een stukje verder achter een boot een plank in het water ontdekken.

"Een vlot!" Roept Rune en hij rent er naar toe. "Een vlot?" Vraagt Roos. "Ja, die hebben we ook in Zweden. Heel veel. En daar kun je op spelen en op vissen en vanaf springen het water in en ze wiebelen een beetje." "Wiebelen?" "Ja, kijk maar." Rune stapt op het vlot en kiept direct bijna het water in. "Oei, deze beweegt wel een beetje meer dan die bij ons." Hij hervind zijn evenwicht en stapt voorzichtig van zijn ene been naar zijn andere been. En het vlot beweegt gezellig mee. Rune gaat iedere keer een stukje harder bewegen. En het vlot gaat van links naar rechts, van rechts naar links en weer terug. Rune merkt niet dat het vlot inmiddels aan beide zijkanten nat begint te worden. Hij gaat zo scheef dat hij onder water komt te staan. Opeens schuift Rune zo naar een zijkant en staat in het water. Tot zijn middel. "Oei." Gelukkig kan hij met de hulp van Roos weer uit het water klimmen. Samen gaan ze op het vlot zitten. Een bibberende Rune naast een honderduit pratend meisje. "Gelukkig maar dat ik mijn A diploma al heb toch? Nu heb ik jou gered. En als we hier maar gewoon blijven zitten word je vanzelf droog en merkt je mamma er helemaal niets van."

Rune denkt dat mamma het vast wel gaat merken, want zijn schoenen zijn helemaal zwaar van al het water, grote viezige groene grasvlekken zitten aan zijn broek, en stukjes kroos zitten niet alleen aan zijn sokken geplakt, maar hij voelt het ook in zijn broekrand. "Mamma gaat het denk ik wel merken en dan mag ik waarschijnlijk niet meer hier spelen." "Ach joh, dan zeg je gewoon dat je niet in het water gevallen bent, maar dat het opeens heel hard ging regenen." "Maar het heeft toch helemaal niet geregend?" "Nee! Maar dat weet jouw moeder dan toch niet?" "Dat is toch liegen? Dat mag ik ook niet van mamma." "Jouw mamma is dan stom. Want jij mag helemaal niets."

Dan schrikt Rune. Want in de verte hoort hij de stem van mamma. Mamma is hem aan het zoeken. En ze kan hem natuurlijk nergens vinden. Voorzichtig kijkt hij over de rand van het bootje en ziet mamma rondlopen op het schoolplein en op het grasveld. Ze roept hem, maar als hij omhoog wil komen, trekt Roos  hem weer terug. "Ben jij gek geworden? Dan ziet ze toch meteen dat je in het water hebt gestaan? Je bent helemaal nat en groen!" "Ja, maar ze zoekt me en dan wordt ze ongerust." "Wat zou het" zegt Roos. Rune krijgt een beetje buikpijn en hij vind het helemaal niet leuk meer om met Roos te spelen. Hij gaat staan, maar mamma is al weg. "Zie je nu wel? Het maakt mamma's helemaal niets uit wat je doet. Ze zitten toch alleen maar op feesboek en ze kijken toch alleen maar televisie." Rune gaat weer op het vlot zitten. De tranen staan in zijn ogen. Heel verdrietig is hij en mamma kijkt zelfs niet eens televisie! maar feestboek doet ze wel.

Na een paar minuten hoort Rune weer mamma zijn naam roepen. Ze rent nu. Dat kan hij horen aan de harde voetstappen. Roos gaat staan en roept: "Er komt iemand aan!" Opeens staat mamma aan de andere kant van de boot en ze is heel boos. "Nee toch! En sinds wanneer kunnen wij zwemmen? En sinds wanneer mogen wij bij het water spelen? En sinds wanneer geven wij geen antwoord als ik je roep? Nu naar huis! Alle twee. Jij ook Roos! Want jouw vader zoekt je ook!" Roos wilde nog zeggen van haar A diploma en van het redden van Rune, maar als ze aan haar pappa denkt, en naar deze boze mamma kijkt, besluit ze toch maar niets te zeggen. Als mensen nu op dit moment naar buiten hadden gekeken, hadden ze een druipend groen jongetje gezien die wel een beetje op een kikker leek, gevolgd door een boze mamma. En achteraan een klein meisje die ernstig beledigd was.

Thuis hebben de schoenen van Rune nog 4 dagen in de zon buiten gehangen voor ze eindelijk weer droog waren. En met zwemles deed hij extra goed zijn best. Want als hij nu zijn A heeft, mag hij vast wel op het vlot!

woensdag 5 maart 2014

Geluksgevoel.

Waar ik blij van word: mijn kinderen. Die staan vooraan. Soms geniet ik enorm als ik ze achter het behang heb geplakt, maar meestal vooral van hun gekke opmerkingen, van hun gehuppel, van hun stralende aanwezigheid en soms als ze in hun bedden liggen te slapen. Kan ik ook enorm van genieten. Even rust na de storm van de dag.

Van de eerste bollen die uit de grond komen, de eerste knoppen aan de Akebia, de eerste groene punten aan de hortensia’s. Van die frisse groene blaadjes die voorzichtig uit een knop komen. Alsof ze eigenlijk nog niet geloven dat de temperatuur begint te stijgen.

Van de geur van vers gemaaid gras. Achter ons huis is een gemeente park. Op papier een veld vol bloeiende bloemen waar kinderen met een bal kunnen spelen, waar kinderen op een kleedje kunnen zitten en kroontjes knutselen van madeliefjes. In de praktijk is dat gewoon een honden uitlaatveld waar niemand met een zakje achter de billen van zijn hond aanloopt. De poort in onze schutting is dus hermetisch afgesloten en de sleutel is ooit in de grijze bak gegooid. Vooral geen uitgang voor de kinderen. Of ingang voor wildvreemde honden die van die geurende mestbalen in mijn borders deponeren. Niemand die dan met zo’n blauw zakje mijn tuin inloopt kan ik u verzekeren.

Van een wapperende was aan de lijn. En dan het liefste wapperend beddengoed. De zon en de wind die samenspannen om mijn was te drogen. Zodat er vanavond onder een fris dekbed geslapen kan worden. Uiteraard hebben we een kast vol schoon gestreken dekbedden, maar je droomt toch net iets mooier onder een door de wind gedroogd dekbed.

Vandaag was een zeldzame dag dat alle elementen in 1 keer samen kwamen. De was hing te wapperen, tijdens het koffie drinken in een beschut hoekje keek ik tegen lichtgroene knoppen aan. In mijn rechter ooghoek zag ik rode bloemen van de Akebia. En in de borders was een kleurexplosie van sneeuwklokjes, krokussen, narcissen en zelfs al een paar hyacinten. Intens gelukkig was ik. Tot ik een vreemd zoemend geluid hoorde. Eerst zachtjes vanuit de verte, maar al snel werd het donkere geluid harder en harder. Opeens wist ik het en maakte mijn hart een sprongetje. De gemeentelijke grasmaaier!!!! Het donkere geluid nam ik op de koop toe. Mijn neus ging steeds een beetje meer open en ik snoof als een verslaafde de echte lente geur op!


Vers gemaaid gras. Wapperende was, frisse kleuren in de tuin. Ik moest me bedwingen om niet op te staan en naar boven te rennen. Voor je het weet zit ik dan in bikini. Veel te koud natuurlijk. 1 ding ontbrak. Mijn kinderen. Die zaten op school. Tijdens de lunch probeerde ik het ultieme gevoel even terug te halen. Met (door Ben) zelfgebakken brood belegd met smeltende kruidenboter en verse kruiden uit de tuin. De kinderen spelen met water en zand, al heel snel spelen ze met water en modder. Alleen de geur van gras ontbreekt nu. Die is weggeëbd. En zo is het geluksplaatje wederom bijna ultiem, maar net niet helemaal. En dus hebben we hopelijk een lang voorjaar om heel vaak tegen dat ultieme moment aan te zitten. Unieke momenten. 

zaterdag 1 maart 2014

Verhuizen met witte vingers.

We gaan verhuizen zegt mamma op een middag. “Gezellig zegt pappa, waar gaan we naar toe?” “Mats gaat naar zolder achter, Julia en Rune gaan samen op de kamer van Mats en alle kasten; materiaal en materieel van jou gaan naar de kamer van middelste. Knettergek word ik van al die rotzooi in mijn huis!” Pappa knikt zonder te horen en gaat verder met repareren. Aan de eetkamertafel. Op die eetkamertafel ligt een lcd televisie in wel honderd delen uiteen. Aan de rand van de tafel is een mega vergrootglas geklemd. Op de tafel staat een soldeermachine. Een hele grote. En aan die tafel moeten we dan straks eten. Maar dat lukt dus niet altijd vanwege al die reparaties die pappa uitvoert. De kinderen snappen mamma wel. Maar verhuizen?

Mats is intens verdrietig. Gaat van de grootste slaapkamer naar de kleinste. “Maar die is straks wel helemaal alleen voor jou” zegt mamma troostend terwijl ze met matrassen door het huis sleept. “Geen rekken vol gereedschappen meer en geen rekken vol onderdelen meer op je kamer. Gewoon helemaal een kamer alleen voor jezelf”. Mats weet het allemaal niet meer. Ziet zijn bed naar boven gaan, gevolgd door zijn bureau en ondertussen komen de spullen van Rune de trap juist af.

De jongste twee zijn in extase! Gaan samen logeren in de kamer van oudste broer. Zonder rekken vol troep van pappa, dus zelfs de skyline van New York wordt weer zichtbaar. De skyline waar Mats zelf maar een week van mocht genieten en toen verkocht pappa zijn bedrijf en kwamen alle spullen thuis te staan. In alle kamers dus, en mamma werd langzaam aan gekker en gekker. Tot ze niet meer gekker kon worden. Toen was het genoeg!

En mamma zal mamma niet zijn als ze dan niet direct aan het werk gaat. Pappa wil eigenlijk altijd eerst even overal over nadenken, maar mamma loopt dan al met kwast vol witsel door het huis. Sleept stapels kleding van de ene kast naar de andere en heeft op haar manier het overzicht terwijl er een tornado heeft huisgehouden. Pappa doet het zware werk. “Dat is dan weer lief” zegt mamma. Maar na een tijdje staat mamma gewoon beneden te strijken en is het boven nog een slagveld. Beneden niet. Beneden is de rust weergekeerd en daar geniet mamma van. “Het is altijd hetzelfde met jullie moeder. Ze begint en maakt helemaal niets af. Kijk maar naar de nieuwe kamer van Mats. De helft is nog maar geschilderd!” Moppert pappa.

Julia en Rune kijken elkaar aan. Zachtjes sluipen ze naar zolder. Naar de kamer van broer. Broer die boos en verdrietig ligt te zijn op de bank. Zijn veilige slaapkamer is veranderd in een speelparadijs voor broer en zus. Zijn nieuwe kamer stinkt naar verf en witsel. En dus hebben de jongste 2 het rijk helemaal alleen om mamma eens goed te helpen. Op de grond staat nog een emmer. Dekt in 1 keer staat er op. “Dat is handig.” Op de gang liggen borstels die mamma altijd gebruikt als ze muren wit. Allebei pakken ze 1 borstel. Het deksel van de emmer zit een beetje vast en ze moeten heel hard trekken. Rruts, doet hij opeens en er klotst een lading wit spul op de grond. Verschrikt kijken ze elkaar aan, maar als ze de emmer een stukje verschuiven, zie je er niets meer van. Allebei dopen ze hun borstel in de emmer. Vrolijk smeren ze de witte smurrie op de muren. Grappig dit. Het is wel zwaar vinden ze na een tijdje.

“Zullen we het eens met onze handen proberen? Zetten we allemaal witte handen op de muren” “Ja! Dat is grappig” Ze stropen hun mouwen op en laten voorzichtig hun handen in de verf zakken. Dat voelt heel gek, maar ook wel leuk. Hun vingers kleuren langzaam wit. Met druipende handen lopen ze naar een muur die blauw is. Plak, plak, plak doen ze. Er verschijnen hele mooie witte handen op de blauwe muur. “Het lijkt wel een kunstwerk uit een museum!” “Ja, misschien worden we wel wereldberoemd. Zijn onze handen straks heel veel geld waard en kunnen we een nieuw kantoor kopen voor pappa, zodat hij niet meer aan de eetkamertafel hoeft te repareren” “Zullen we aan mamma vragen hoeveel geld onze handen misschien wel waard zijn?”

Stralend van trots lopen ze naar beneden. Op de trap laten ze een spoor van druppels witte verf achter. Beneden staat mamma nog steeds te strijken en heeft oudste broer de telefoon aan zijn oor. “Ja, ik heb nu de zolderkamer en mamma heeft de muren rond mijn bed blauw geverfd. En de rest van de kamer wit. Ik krijg nog wel net als in mijn oude kamer een skyline van New York. En dan heb ik inderdaad wel een gave kamer. Door die blauwe muren is het net of ik op een boot slaap”

Verschrikt kijken Julia en Rune elkaar aan. Oei,oei, oei. “Wat voor kleur hadden de muren toen jij op zolder sliep?” Fluister Julia in het oor van Rune. “Ik weet het niet meer, maar ik geloof groen” “Groen? Dus geen blauw?” “Nee, ik denk het niet. Denk je het of weet je het zeker?” Hij weet het niet meer. Hij kijkt naar zijn handen op hetzelfde moment als mamma naar zijn handen kijkt. “Wat hebben Julie nu weer uitgespookt?” roept ze een beetje bozig. Snel proberen ze hun handen nog te verstoppen achter hun rug. “We hebben een soort van geholpen” “Ja, en we hebben geld verdiend zodat pappa weer een nieuw kantoor kan kopen.” Mamma heeft de strijkmachine uitgezet en is in 2 stappen bij ze. “Laat jullie handen eens zien?”


Mamma is helemaal niet blij als ze 4 witte handen schoon probeert te maken en ze wordt zelfs heel boos als ze alle witte handen op de muren ziet. “Ik kan jullie ook echt geen ogenblik alleen laten” roept ze en daarna geeft ze pappa de schuld, want die had niet opgelet. Maar mamma zelf ook niet. Na een half uurtje, als hun handen na wel 11 keer wassen eindelijk een beetje schoner zijn, gaan ze koffie zetten voor mamma. En dan is mamma eindelijk niet meer boos. “Jullie zijn mijn privé piraten en ik wil jullie voor geen goud missen, hoewel ik wel iedere dag extra grijze haren krijg van jullie. En witte handen op mijn muren. Maar dat is wel een stuk origineler dan een standaard bloemetjes behang. Als een museum ook vrolijke witte handen op de muren wil, dan mogen ze jullie wel een middagje lenen”