Als je bij ons wilt komen, moet je een stukje over de
oude spoordijk rijden. Er rijden gelukkig geen treinen meer en de rails zijn
ook al lang geleden weggehaald. Behalve bij de buren. Daar staat nog een heel
stuk van de oude spoorbaan recht omhoog tegen een boom. Dat vindt vooral Rune
leuk, want je kunt er prima in klimmen en als je helemaal bovenin zit, kun je
ondersteboven bungelen als een aap. Dan kijk je opeens met een hele andere blik
naar de bomen aan de ene kant en de auto’s op de weg aan de andere kant.
Bij die buren hebben ze kippen. Heel veel kippen in een
kippenhok. Ze mogen niet loslopen, alleen in de ren. Want als de kippen los
zouden lopen over het erf van de buurman, dan hebben de vossen en de wolven een
feestmaal. En de buurman heeft liever dat hij ’s morgens een vers eitje heeft
dan dat de vossen hun buikje vol eten. Soms mogen wij de buurman helpen met het
voeren van de dieren op het erf. En het aller-leukste is om de kippen te
voeren. Als je aankomt met de voerbakken, komen de kippen allemaal al om je
heen staan. Als je niet uitkijkt, pikken ze in je benen en in je broekspijpen.
Soms mogen we van de buurman zelfs even in het hok. Dan kijk je helemaal vreemd
naar de wereld om je heen. Alles is in kleine blokjes gedeeld. Dat komt door
het kippengaas. Het gaas zorgt er voor dat de kippen niet uit het hok kunnen en
de wilde dieren er niet in.
Op maandag rijdt er een vreemde auto over de spoordijk.
Een auto met een nog vreemdere caravan er achter. ‘Dat is geen caravan’ zegt
pappa, ‘dat is een vee transport wagen. In die wagen zit waarschijnlijk een
nieuw beest van de buurman.’ ‘Een nieuwe kip?’ Vraagt Rune. ‘Nee, want als de
buurman een nieuwe kip koopt, vervoert hij die gewoon in zijn auto. Op een
kleedje in de achterbak.’ ‘Bah!’ Zegt Rune. ‘En als de kip nu poepjes legt?’ ‘Dan
liggen er poepjes in de achterbak van de auto van de buurman.’ ‘En als de
buurvrouw dan boodschappen haalt?’ ‘Ja! Deftige taarten voor de deftige dames!
Dan zitten er allemaal kippenpoepjes op de dozen van de deftige taarten!’ De jongens
rollen van de bank, want ze zien het helemaal voor zich. De deftige dames die
koffie drinken uit deftige kopjes en deftige taartjes eten van deftige
schaaltjes en dan kippenpoepjes aantreffen op de deftige taartendoos. Maar
pappa schudt zijn hoofd. ‘Nee, de buurman doet de kippen in een mandje en dat
mandje zet hij op een kleed en als hij thuis is, zet hij de mand op de grond en
klopt het kleed met de poepjes uit. Dus de buurvrouw kan rustig deftige taartjes
eten.’ ‘Saai! Maar wat zit er dan voor beest in?’
“Een wolf!’ ‘Nee, een kameel!’ ‘Nee, ik denk een
olifant!’ ‘Ik denk persoonlijk gewoon aan een paard. Maar nu gaan we naar
school. Hup, jassen aan en opschieten alle drie!’ ‘Een paard? Een echt paard waar
je op kunt rijden? Mogen we kijken pap, mogen we nu kijken?’ ‘Nee, we komen te
laat. Ga vanmiddag maar bij de buurman kijken.’ Terwijl we naar de auto lopen,
blijven we alle drie even op de dijk staan. We proberen naar de buren te
kijken, maar die wonen net te ver weg. Wel zien we nog net een stukje van de
vreemde caravan. En de klep staat open, maar er is geen olifant te zien. Geen
kameel en geen paard ook. Er is helemaal niets te zien. Behalve dan dus een
caravan met een open klep.
Om 4 uur komen we uit school. De jongens rennen zo langs ons huis waar
mamma voor het raam staat te zwaaien. De hele dag hebben ze nagedacht over het
paard van de buurman en hoe groot hij zou zijn en welke kleur hij zou hebben en
of we wel met zijn drieën op zijn rug konden zitten. Terwijl ze langs de
deftige kamer van de buren rennen, zien ze nog net hoe de buurvrouw koffie
schenkt aan de deftige dames. Rune en Nisse blijven heel even staan en proesten
het uit. Op de tafel staat een schaal met hele deftige gebakjes. Maar dan zien
ze de buurman uit de schuur komen en vergeten ze de deftige dames. ‘Waar staat
het paard? Mogen we hem zien?’ ‘Paard? Ik heb helemaal geen paard.’ ‘Kameel? Is
het toch een kameel?’ ‘Nee, ik heb ook geen kameel.’ ‘Olifant? Was het dan toch
een olifant?’ ‘Whahahah! Jullie zijn me er een paar! Ik heb ook geen olifant.’
‘Maar wat zat er dan in die rare caravan van vanmorgen?’ ‘Daar zat Karel in.’
‘Karel? Waarom zat Karel daar in? Wie is Karel? Kunnen we met Karel spelen?’ De
buurman moet lachen om de kinderen. ‘Kom maar, dan stel ik jullie voor aan
Karel.’ De buurman loopt om de schuur naar het grasveld waar rechts achteraan
de kippen wonen. En precies als ze om de hoek van de schuur lopen, zien ze
Karel. Karel is een prachtige grijze pony met scheve oren en hele lieve donkere
ogen. De kinderen staan heel even helemaal stil. Heel even maar en dan rennen
ze op Karel af. ‘Mogen we hem aaien?’’Ja, jullie mogen hem aaien en als hij
straks iets ouder is, mogen jullie er zelfs op rijden.’
Vol indrukken van de lieve pony lopen ze weer terug naar
huis. Ze vergeten helemaal om nog even te gluren bij de deftige dames. ‘De
buurman heeft een pony.’Zuchten ze als ze aan tafel gaan. ‘En hij heet Karel.’
‘Mogen we morgenochtend weer naar Karel?’ ‘Als jullie op tijd klaar zijn om
naar school te gaan, mogen jullie nog wel even naar Karel, maar dan moeten
jullie echt wel helemaal klaar zijn.
De volgende morgen staan de kinderen al om 6 uur naast
hun bed, kleden zich aan, ontbijten en poetsen hun tanden in record tempo. Om
exact 7 uur, als pappa en mamma eindelijk eens beneden komen, staan ze met
jassen aan klaar om naar Karel te gaan. ‘Pfft, de buurman zal blij zijn met
jullie zeg. Over een uur gaan we naar school. Veel plezier en doe maar de
groeten.’ Pappa en mamma gaan samen ontbijten en de kinderen vliegen over de dijk
naar de buurman. ‘Denk je dat hij al wakker is?’ Vraagt Rune aan Nisse. ‘Tuurlijk,
de buurman is altijd vroeg wakker.’
Op het erf van de buurman zien ze hem zitten. Op de trap
van zijn huis. Hij kijkt heel verdrietig. ‘Goedemorgen, wat kijkt u zielig. Is
er iets aan de hand?’ ‘Hebben de deftige dames alle deftige gebakjes opgegeten?’
Vraagt Rune, terwijl Nisse hem een por geeft. De buurman kijkt verbaasd op. ‘Deftige
dames? Nee, geen deftige dames. En over gebak weet ik ook niets. Karel is weg.
Gisteravond stond hij nog in de wei en nu is hij nergens meer te vinden. Ik
vrees dat hij ontsnapt is.’ ‘Ontsnapt? Waarom dan? Waar is hij dan naar toe?’ ‘Dat
weet ik niet jongens. Ik weet het echt niet. Ik heb overal gezocht. Zelfs in
het bos.’ De buurman kijkt naar de bosrand achter het huis. Dezelfde bosrand
als achter het huis van Rune, Julia en Nisse. ‘Misschien hebben de wolven Karel
wel opgegeten.’ Julia heeft een snik in haar stem. ‘Misschien hebben ze hem wel
gevangen en meegenomen naar hun hol.’ ‘Doe niet zo idioot.’ Roept Nisse, maar
ook hij heeft tranen in zijn ogen.
Verdrietig sjokken ze terug naar huis. Nog net zo verdrietig gaan ze
naar binnen en vertellen aan pappa en
mamma dat Karel ontsnapt is. Of
weg, of opgegeten. Pappa zegt dat Karel
wel weer terugkomt. Pony’s zijn best slim, dus misschien staat hij als jullie vanmiddag
uit school komen weer gewoon in de wei. Ze geloven er niets,maar ze gaan wel
naar school. In de auto kijken ze de hele tijd goed uit het raam, want
misschien staat Karel wel ergens langs de spoordijk om ze uit te zwaaien. Maar
tot aan school is er geen Karel te zien.
’s Middags rennen ze alle drie direct uit de auto naar de
buren. De buurman zit weer op zijn trapje. De buurvrouw zit naast hem. ‘Nog
steeds geen Karel?’ ‘Nee, Karel is weg en hij zal ook wel weg blijven nu.’ Rune
kijkt naar het kippenhok achter in de tuin. ‘Buurman, hebben de kippen
eigenlijk wel eten gehad vandaag? Of zit u de hele dag een beetje op de stoep
te zitten?’ De buurman knikt. Hij zit al de hele dag voor zijn huis en hij is
de kippen helemaal vergeten. Rune pakt een emmer en een mandje voor de eieren
en loopt richting het kippenhok. Als hij vlakbij is ziet hij iets raars. Er is
geen kip te zien, maar hij ziet wel een paar grijze benen achter het gaas. ‘Wat
krijgen we nu weer?’ Mompelt hij. ‘Julia? Nisse? Kom eens?’ Zijn broer en zus
komen aangerend en stoppen precies tegelijk naast Rune. ‘Wat is dat nu weer?’
Vraagt Nisse. ‘Buurman? Kom eens even kijken! Buurman!’ De buurman tilt zijn hoofd op en laat hem weer
zakken. ’Een
ander keertje jongens. Nu staat mijn hoofd er niet zo naar.’
De kinderen lopen voorzichtig naar het hok en gaan op hun
knieën zitten. ‘Karel? Ben jij dat Karel?’ Aan de andere kant van het gaas gaat
Karel ook door zijn knieën. En zo staren ze naar elkaar door het kippengaas
heen. De kinderen aan de ene kant en Karel aan de andere kant. ‘Hoe kom jij
daar nu terecht? En waar zijn de kippen?’ Karel draait zijn hoofd en kijkt naar
het nachthok. Daar zitten de kippen. Met grote ogen naar buiten te kijken. Rune kruipt door het deurtje naar binnen en
lokt Karel naar buiten. Dat is nog helemaal niet makkelijk, want Karel moet
kruipend naar buiten. Hij is veel te groot om onder de deur te passen. En
iedere keer als hij bijna buiten is, gaat hij weer staan en dan zit Rune aan de
ene kant buiten en Karel aan de andere kant van de deur nog steeds binnen.
Uiteindelijk lukt het. Rune en Karel staan buiten, de kippen komen uit het
buitenhok en beginnen luid te kakelen tegen Karel die nu weer veilig aan de
andere kant van het gaas staat. Nu durven ze tenminste weer.
De buurman en de buurvrouw kijken op van al dat lawaai en
met een luide brul springt de buurman op van het trapje. Daar schrikt de
buurvrouw zo van dat ze pardoes van de trap kukelt. De buurman ziet het niet
eens. Met grote passen rent hij naar Karel en de kinderen toe. ‘Waar was jij
nu? Ondeugend beest, zat jij op stok bij de kippen? Hoe kom je daar nu terecht?’
Alsof Karel het allemaal snapt, gooit hij zijn snuit tegen het deurtje en
schuift zo de grendel omhoog.
‘Wat een geluk dat de vossen de kippen vannacht niet
hebben opgegeten.’ Denkt Nisse hardop. De buurman buldert van het lachen. ‘Misschien
hebben ze het wel geprobeerd, maar toen kwamen ze Karel tegen. Een pony in het
kippenhok! Wat zullen de vossen daar nu van gedacht hebben? Wat een vreemde
toestanden zeg.’ ‘Bijna net zo vreemd als deftige gebakjes met kippenpoepjes.’ Zegt
Rune. ‘Wat? Mijn gebakjes met kippenpoepjes?’ Krijst de buurvrouw van schrik. En
nu moeten ze allemaal hard lachen. De buurman, de kinderen en Karel. Maar de
buurvrouw niet. Die vliegt naar binnen om haar gebakjes te controleren.
En Karel? Karel heeft beloofd dat hij nooit meer zomaar
in het kippenhok gaat staan. Maar met een ondeugende pony kun je het nooit
helemaal zeker weten.