woensdag 26 november 2014

Jasper en de Pietenontmoeting.

Hallo Joris, je krijgt nu een keer een kaart van mij. Want ook op school zitten we niet stil. De kinderen leren nog steeds hoe je van blokken een toren bouwt, en altijd is er wel een kindje die de toren dan een tik geeft, zodat met luid geraas de blokken op de grond kletteren. De kinderen leren ook nog hoe ze met een schaar kunnen knippen en dat het anders aanvoelt als je in verschillende materialen knipt. Dat is dus allemaal niet zo veel veranderd. Maar wat er nu toch allemaal aan de hand is in de klas:

Het begon allemaal toen de kinderen ’s morgens begonnen te praten over een stoomboot en over Pieten die in het water waren gesprongen, omdat ze dachten dat de boot zonk. Maar er was een wijze oude meneer, die noemen ze Sinterklaas en een wijze Piet, die noemen ze de  Huis Piet en die draaiden gewoon de badkamerkraan dicht. In ieder geval, op die Stoomboot liggen pakjes voor de kinderen. En niet alleen voor de kinderen in onze klas, nee voor alle kinderen in het land! Echt waar. Voor ALLE kinderen in het land. En misschien ook wel voor alle muizen, maar dat weet ik niet zeker.

Sindsdien komen er iedere dag 1 of meerdere kinderen als Piet naar school. Dan hebben ze over hun kleding nog een Pietenpak aan. En sportschoenen er onder. Want dat hoort. Pieten hebben sportschoenen. Dan kunnen ze beter over de daken lopen, en dan kunnen ze razendsnel van de ene winkel naar de andere en van jouw huis naar het mijne. Nu vraag jij je natuurlijk af waarom die Pieten bij je thuis moeten zijn. Nou, dan brengen ze cadeautjes. De pakjes van de boot die gelukkig gewoon door kon varen naar Gouda en niet naar de zeebodem zonk.  En die pakjes brengen de Pieten rond.

Vorige week mochten alle kinderen op school een schoen knutselen. Alle schoentjes werden netjes neergezet in de klassen en de kinderen gingen liedjes zingen. Dat was heel gezellig. Iets minder gezellig was dat er midden in de nacht opeens mensen in de klas liepen. Dat vond ik wel een heel klein beetje eng, tot ik ze herkende. Het waren gewoon de kinderen uit de klas, maar dan een paar maten groter! Het waren namelijk de Pieten van Sinterklaas die in iedere schoen een lolly deden. Maar er zijn natuurlijk heel veel scholen in ons dorp en de Pieten hadden geen tijd om op onze school alle schoenen te vullen. En zo stond er in sommige klassen een extra zak met lolly’s. Ik kreeg trouwens een paar pepernoten van de Pieten toen ze zagen dat ik wakker was geworden.

De volgende morgen kwamen de kinderen één voor één de klas in. Ze waren heel blij met hun chocolade lolly, en heel verbaasd toen ze zagen dat er nog een extra zak in de klas stond. Die mochten ze als echte hulp Pieten naar de andere klassen brengen. Het is ontzettend gezellig op school Joris, maandag kwamen er zelfs muziek Pieten! Allemaal vrolijke liedjes werden er gespeeld, de kleuterjuffen gingen dansen en alle kinderen mochten extra lang buiten op het schoolplein blijven, want de meesters en juffen deden dat ook. Zelfs de directeur bleef lekker buiten staan. Nadat de kinderen allemaal netjes in de klas aan het werk waren, kwamen de muziekpieten zelfs in de klassen langs om iedere klas een cadeau te geven! Hoe leuk is dat? En dan schijnt Sinterklaas zelf ook nog te komen, maar dat weet ik nog niet zeker. Zijn stoel staat in ieder geval wel al in de grote zaal klaar, dus wie weet.


Hele grote pepernoot groet van je broer Jasper.

Hulppiet in actie.

maandag 24 november 2014

Steentijd.

‘Mam, vandaag ben ik geen Sinterklaas meer, maar Piet. Ik wil profpiet zijn.’ ‘Prima jongen. Trek je wel gewoon je broek aan?’ ‘Echt niet! Een Piet heeft geen broek.’ Finn komt naar beneden met akelig dunne beentjes. Dunne witte beentjes. Buiten is het miezerig en koud. ‘Zo ga jij dus niet naar school.’ ‘Heeft u wel eens een Piet gezien met een broek onder zijn broek?’ ‘Nee, maar wel een Piet met een maillot onder zijn broek. Dus trek jij nu een maillot aan van je zus.’ ‘Echt niet! Met roze bloemetjes zeker?’ ‘Nee met groene.’ Prof Piet Finn kijkt mij boos aan. ‘U krijgt van mij niets in uw schoen morgenochtend!’ ‘Kijk Prof Piet , je zus heeft ook gewoon zwarte maillots.’ ‘Evengoed krijgt u niets in uw schoen.’

‘Loop ik nu niet een beetje voor gek?’ ‘Welnee. Vroeger droegen de mannen ook gewoon jurken.’ Bij Finn rollen de tranen van het lachen over zijn wangen. ‘Jurken, nou die trek ik echt niet aan. Een man in een jurk, dat kan dus echt niet.’ Als hij na het tandenpoetsen beneden komt en zijn vader ziet lopen begint hij weer hardop te lachen. ‘Wat is er?’ Vraagt zijn vader. ‘Zijn er ook foto’s dat u vroeger in een jurk liep?’ Ben kijkt heel verbaasd naar Finn en vervolgens heel boos naar mij. ‘Wat heb je die jongen nu weer op de mouw gespeld?’ ‘Niets. Helemaal niets. Finn, met vroeger bedoel ik een tijd dat pappa en mamma nog niet geboren waren. En opa en oma niet en hun ouders ook niet. In een tijd dat de mensen in berenvellen liepen en in huizen leefden van klei, takken en stront. In de steentijd.’ ‘Dat wil ik dan wel eens zien. Vanmiddag ga ik met de tijdmachine naar de steentijd. Maar ik trek wel gewoon een broek aan.’

En zo komt het dat de tijdmachine weer buiten staat, er een mand met proviand aan boord gesleept wordt, Finn met broek en dikke jas plaats neemt in de machine en een handvol knijpers mee neemt. ‘Waar heb je die voor nodig?’ ‘Voor als ik uitgenodigd wordt in zo’n huis van stront. Kan ik een knijper op mijn neus zetten.’ Het jaartal is ingesteld op 3500 voor Christus. Finn reist af naar de nieuwe steentijd. Naar het huidige Denemarken om precies te zijn. Bestemming: Skarp Salling.

Na een rustige reis door tijd en ruimte komt Finn in een prachtig bosrijk gebied. Hij ziet pluimpjes rook uit huizen komen, en overal lopen mensen met houten stokken. Als Finn dichterbij komt, ziet hij dat het stokken zijn met scherpe stenen er aan bevestigd. ‘Hallo, ik ben Finn en ik kom eens bij jullie op bezoek.’ Overal komen mannen met stokken vandaan, die in een cirkel om hem heen gaan staan. ‘Ik doe jullie geen kwaad. Kijk, ik heb eten bij me.’Finn laat de mand met eten zien, pakt er een stuk brood uit en neemt een hap. Vervolgens zet hij de mand op de grond en wijst naar de mannen. ‘Voor jullie en voor jullie gezinnen. Er zit ook chocolade in, maar ik denk dat jullie dat niet kennen.’ De dapperste man van het stel, heeft intussen al een Lions uit de mand gepakt en zet er zijn tanden in. Snel spuugt hij de hap weer uit. De speren worden weer op  Finn gericht.  ‘Nee, kijk zo. Het zit nog ingepakt.’ Finn wikkelt het papiertje van een nuts en begint smakelijk te eten. ‘Nu jullie, anders eet ik straks alles op.’  Als de mannen door hebben dat Finn geen ruzie komt maken, laten ze de speren zakken en lopen ze met de mand naar de hut die in het midden staat. Daar hebben alle vrouwen en kinderen zich verzameld. ‘Fien.’Bromt 1 van de mannen en wijst naar Finn. ‘Nee, Finn. Mijn naam is Finn. Jag heter Finn. Dat is Zweeds, maar misschien verstaan jullie dat wel.’

Als de vrouwen zien wat er in de mand zit en hoe dat werkt met het ingepakte eten, beginnen ze  het vuur in een kuil in het middelste van de hut op te stoken. Er gaat gekookt worden. Lekker, denkt Finn. Hij heeft best honger gekregen. Tot zijn verbazing ziet hij dat de mannen binnen komen met een heel varken. Het varken wordt boven het vuur gehangen en de vrouwen gaan aan de slag met stenen potten en handen vol graan. De vrouwen en kinderen slaan er met een steen op en zo werd het graan steeds een stukje fijner. Uiteindelijk blijven er een soort platte koeken over. Het varken ruikt heerlijk en de koeken smaken prima. Na de maaltijd geeft Finn te kennen dat hij eigenlijk wel moe is. Tegen de wanden van de hut liggen stapels zand en huiden van dieren.  Hij wikkelt zich in en valt als een blok in slaap.

De volgende morgen is iedereen al vroeg wakker en bedrijvig in de weer met van alles en nog wat. De mannen gaan op jacht, de kinderen verzorgen de dieren die aan de rand van het dorp staan in een soort weiland, en de vrouwen gaan met klei in de weer. ‘Leuk! Mag ik meedoen? We hebben laatst op school ook met klei gewerkt. Toen heb ik een gezicht gemaakt. Wat maken jullie?’ Potten. De vrouwen maken potten. Prachtige potten die als ze klaar zijn, versierd worden met mooie tekeningen. Finn is onder de indruk dat ze met zo weinig spullen, toch potten kunnen maken.

Ik dacht altijd dat de mensen in de steentijd de hele tijd op jacht waren en van de ene plek naar de andere reisden, maar jullie hebben hier een soort dorp gebouwd. Knap hoor. Dat scheelt een heleboel energie. Wat me vooral verbaast is dat jullie ook een veld met graan hebben geplant. Die koeken van gister waren erg lekker. Je kunt er ook brood van bakken. En het is wel handig om schapen te houden. Die geven melk en jullie kunnen ze scheren. Dan haal je de wol van ze af. Kunnen jullie weer mooie kleren van maken. Jullie snappen helemaal niets van wat ik allemaal vertel he? Geeft niet hoor. Ik spreek geen steentijds, en jullie geen Nederlands.’ Finn ratelt aan 1 stuk door. Maar dan ziet hij de mannen uit het bos komen. Ze huilen en kijken heel verdrietig.

Eén van de mannen uit het dorp heeft de jacht met de dood moeten bekopen. In stilte beginnen de mannen met het graven van een kuil. De vrouwen en kinderen verzamelen hun mooiste spullen om mee te kunnen geven aan de dappere jager. 1 van de potten, met de mooiste versieringen, wordt gevuld met graan. Als de kuil diep genoeg is, leggen de mannen hun overleden vriend in de kuil, zetten de geschenken er bij, naast de pot gaan er handbijlen en de speren van de gedode jager mee het graf in. De man wordt toegedekt met een dierenhuid. Terwijl de vrouwen en kinderen in een grote kring rond het graf staan, beginnen de overige mannen grond in het graf te scheppen. En zelfs als de kuil dicht is, scheppen de mannen verder. Finn pakt ook een schep en schept zwijgend mee. Er verrijst een behoorlijke berg. Een grafheuvel weet Finn, die heeft hij al eerder gezien.

Als alle dorpsbewoners zich afzonderen in hun hutten om hun verdriet te verwerken, loopt Finn terug naar zijn tijdmachine. Het is tijd om weer naar huis te gaan.


‘Mam, als we weer in Denemarken zijn, moeten we naar Skarp Salling. Daar ligt in een grafheuvel een prachtig bewerkte pot in een graf van een jager. Het is een van de mooiste potten die ik ooit heb gezien.’’Skarp Salling? Laten we eens op internet kijken.’ Mamma toetst in: Skarp Salling pot Denemarken en dan verschijnt groot in beeld: een foto van een werkelijk schitterend bewerkte pot. Finn is een klein beetje verdrietig dat zijn grafheuvel en zijn pot al gevonden zijn, maar als hij leest dat de jager nog steeds in zijn graf rust en de pot een ere plaats heeft in het Nationaal museum in Denemarken en zelfs een plek heeft op een Deens bankbiljet is hij gerustgesteld. Het was een leerzame reis.  

maandag 10 november 2014

De ridder en de soeppan.

In het bos achter het huis vinden de kinderen altijd hele vreemde voorwerpen. Oude borden van emaille, waar de tand des tijds de gaten in heeft gegeten. Heel raar vinden ze dat. Wie eet er nu gaten in een bord, maar mamma heeft wel vaker van die idiote uitspraken. Roestig prikkeldraad, daar moeten ze van af blijven en het thuis doorgeven aan pappa, die ruimt het dan weer op met dikke handschoenen aan.  Heel veel botten van dieren en soms van die echte werkmannen handschoenen. Als je die uitklopt en over je hand trekt, dan heb je een reuzenhand. Maar wat de kinderen op vrijdagmiddag vonden, was een fantastisch speelobject. Half verscholen onder een omgevallen boom, lag een witte pot. ‘Een piespot’ ,’nee een soepketel’ ‘Een helm!’ Riep Rune en hij zette hem op zijn hoofd.

‘Ik ben de opperridder en ik ben hier om de prinses te redden.’ ‘De prinses?’ ‘Ja, de prinses en jullie zijn de draken en die moet ik dan verslaan. En daarna zijn jullie geen dode draak meer, maar andere ridders die tegen mij moeten vechten.  En ik versla jullie allemaal als opperridder en dan is de prinses voor mij.’’Ik dacht het niet,’ zei Julia, ‘want wat moet ik dan doen?’ ‘Jij moet voor mij koken en mijn was strijken en het huishouden doen en voor mijn kinderen zorgen. We krijgen er 4 en je mag wel zelf bedenken hoe ze heten. Dat maakt me niet uit. Als het maar jongens zijn.’ ‘Ben jij helemaal lekker in je bovenhoofd? Ik ben geen sloof, ik ben de ridderes die onverslaanbaar is en je doet maar lekker zelf je was.’ Julia had een tak gepakt en sloeg ermee op de pot op het hoofd van Rune.

De draak kwam ook tot leven en zo sloegen ze allemaal op elkaars stokken, die natuurlijk al lang geen stokken meer waren, maar zwaarden, en af en toe kreeg Rune een tik op de soepketel. Dat ging een tijdje als volgt. ‘Deze is voor jou lelijke draak!’ Kling ‘En deze is voor jou, malle ridder.’Klang ‘Hier met die prinses!’ ‘Probeer me maar te pakken!’ Klong. ‘Jongens, help jongens, er is iets niet goed. Ik zie niets meer. De helm zit iets te laag.’ Nisse probeerde als oudste als eerste om de pot van het hoofd van zijn broertje te krijgen, maar dat ging helemaal niet. ‘Laat mij maar, jongens kunnen dat niet.’ En Julia trok uit alle macht aan de pot, maar ook Julia moest het opgeven. ‘Als wij nu ieder aan een kant gaan staan? Trek ik aan die pot en jij aan zijn benen.’ ‘Goed idee!’ ‘Helemaal geen goed idee’ piepte Rune van onder de pot, maar tegelijk voelde hij dat Nisse aan zijn benen trok en Julia aan de pot op zijn hoofd. Het hielp allemaal niets en zo liep uiteindelijk een hele vreemde optocht terug naar huis.

‘Mam, mam, we hebben een klein probleem. Rune zit vast in een piespot.’ ‘In een soeppot’ piepte Rune weer. Een beetje misselijk werd hij ondertussen wel. ‘Wat is dit nu weer? Haal die pot verdorie van je hoofd, dat is toch echt geen gezicht!’ ‘Maar daar ligt nu juist het probleem, we krijgen hem niet meer van zijn hoofd.’ ‘Niet meer van zijn hoofd?’ En mamma begon wild aan de pot te trekken. Aan 1 zijde zat een handvat en daar trok mamma als eerste aan, maar dat was niet zo handig. Want voor ze het wist had ze precies dat handvat in haar handen en de rest van de pot zat nog steeds aan Rune vast. ‘Zeep! We hebben zeep nodig!’mamma rende naar de keuken en kwam weer snel terug met een pompje handzeep. Aan alle zijden spoot ze klodders zeep onder de pot. Straaltjes zeep liepen over het gezicht van Rune, maar de pot zat nog steeds prima daar waar hij zat. Vast op het hoofd van Rune.

‘We gaan naar het dorp. Kijken of er iemand is die raad weet.’’Naar het dorp? Ik ga zo niet naar het dorp’ jammerde Rune terwijl de zeep in vieze vegen over zijn gezicht en zijn shirt liep. Straks zien mijn vriendjes me. ‘Dan herkennen ze je toch niet domme!’ ‘Wie verwacht er nu dat jij onder die piespot verstopt zit?’ ‘Soeppot! Ik zit vast in een soeppot.’ ‘Nou ja, dat zullen ze ook wel niet verwachten.’

En dus zat er voor Rune niets anders op om achter op de fiets van mamma plaats te nemen en naar het dorp te fietsen. Hij hield de wijze woorden van zijn broer maar in zijn achterhoofd. Er is niemand die je herkent. Maar in het dorp herkende iedereen mamma natuurlijk wel, want die had geen pot op haar hoofd. En zo ging het als een lopend vuurtje door het dorp. Rune heeft een piespot op zijn hoofd. Bij de politie hadden ze geen idee hoe ze de pot konden verwijderen. In de winkel ook niet. Bij de artsenpost keken ze vreemd op  en veegden ze de klodders zeep van Rune af, maar de pot, daar hadden ze geen oplossing voor. In de wachtkamer zat een oude meneer met een bochel en een houten stok. ‘Bij de smid. Je moet naar de smid. Daar weten ze er wel raad mee.’ Rune had het inmiddels een beetje benauwd gekregen van al dat getrek aan die pot op zijn hoofd.  ‘Die pot moet er nu af!’Brulde hij huilend, ‘ik wil naar huis en in bad.’’Eerst gaan we langs de smid.’Zei zijn moeder en dus stapten ze weer op de fiets om het laatste stuk door het dorp te fietsen. Een hele optocht van kinderen liep en fietste achter Rune en zijn moeder aan. Gelukkig kon Rune dat allemaal toch niet zien.


De smid krabde zich eerst eens achter de oren, begon daarna 3 minuten oorverdovend te bulderen van het lachen en pakte daarna zijn ijzerzaag en een rol toiletpapier. ‘Wat gebeurt er allemaal?’ Vroeg Rune vanonder de pot, maar zijn moeder reageerde niet. Die keek met angstige ogen naar de zaag en naar de enorme handen van de smid. ‘Hoofd voorover jongen.’ En direct nadat Rune zijn kin op zijn borst had gelegd, propte de smid wat van het toiletpapier tussen de pot en het hoofd van Rune. Met een paar flinke halen zaagde hij het eerste stuk van de pot in. Daarna propte hij nog een paar stukken toiletpapier tussen de pot en het hoofd van Rune en begon opnieuw te zagen. Dat herhaalde zich 4 keer, toen legde hij tot grote opluchting van mamma de zaag neer, greep de onderkant van de pot en trok hem zo van het hoofd van Rune af. ‘Zo, ridder, je bent er weer. Een beetje blauw en een beetje bont, maar morgen kun jij weer op drakenjacht.’ ‘Nooit meer meneer. Ik ga nooit meer met draken vechten om een prinses te bevrijden. Daar zorgen ze zelf maar voor.’ 

dinsdag 4 november 2014

De nieuwe pony.

Als je bij ons wilt komen, moet je een stukje over de oude spoordijk rijden. Er rijden gelukkig geen treinen meer en de rails zijn ook al lang geleden weggehaald. Behalve bij de buren. Daar staat nog een heel stuk van de oude spoorbaan recht omhoog tegen een boom. Dat vindt vooral Rune leuk, want je kunt er prima in klimmen en als je helemaal bovenin zit, kun je ondersteboven bungelen als een aap. Dan kijk je opeens met een hele andere blik naar de bomen aan de ene kant en de auto’s op de weg aan de andere kant.

Bij die buren hebben ze kippen. Heel veel kippen in een kippenhok. Ze mogen niet loslopen, alleen in de ren. Want als de kippen los zouden lopen over het erf van de buurman, dan hebben de vossen en de wolven een feestmaal. En de buurman heeft liever dat hij ’s morgens een vers eitje heeft dan dat de vossen hun buikje vol eten. Soms mogen wij de buurman helpen met het voeren van de dieren op het erf. En het aller-leukste is om de kippen te voeren. Als je aankomt met de voerbakken, komen de kippen allemaal al om je heen staan. Als je niet uitkijkt, pikken ze in je benen en in je broekspijpen. Soms mogen we van de buurman zelfs even in het hok. Dan kijk je helemaal vreemd naar de wereld om je heen. Alles is in kleine blokjes gedeeld. Dat komt door het kippengaas. Het gaas zorgt er voor dat de kippen niet uit het hok kunnen en de wilde dieren er niet in.

Op maandag rijdt er een vreemde auto over de spoordijk. Een auto met een nog vreemdere caravan er achter. ‘Dat is geen caravan’ zegt pappa, ‘dat is een vee transport wagen. In die wagen zit waarschijnlijk een nieuw beest van de buurman.’ ‘Een nieuwe kip?’ Vraagt Rune. ‘Nee, want als de buurman een nieuwe kip koopt, vervoert hij die gewoon in zijn auto. Op een kleedje in de achterbak.’ ‘Bah!’ Zegt Rune. ‘En als de kip nu poepjes legt?’ ‘Dan liggen er poepjes in de achterbak van de auto van de buurman.’ ‘En als de buurvrouw dan boodschappen haalt?’ ‘Ja! Deftige taarten voor de deftige dames! Dan zitten er allemaal kippenpoepjes op de dozen van de deftige taarten!’ De jongens rollen van de bank, want ze zien het helemaal voor zich. De deftige dames die koffie drinken uit deftige kopjes en deftige taartjes eten van deftige schaaltjes en dan kippenpoepjes aantreffen op de deftige taartendoos. Maar pappa schudt zijn hoofd. ‘Nee, de buurman doet de kippen in een mandje en dat mandje zet hij op een kleed en als hij thuis is, zet hij de mand op de grond en klopt het kleed met de poepjes uit. Dus de buurvrouw kan rustig deftige taartjes eten.’ ‘Saai! Maar wat zit er dan voor beest in?’

“Een wolf!’ ‘Nee, een kameel!’ ‘Nee, ik denk een olifant!’ ‘Ik denk persoonlijk gewoon aan een paard. Maar nu gaan we naar school. Hup, jassen aan en opschieten alle drie!’ ‘Een paard? Een echt paard waar je op kunt rijden? Mogen we kijken pap, mogen we nu kijken?’ ‘Nee, we komen te laat. Ga vanmiddag maar bij de buurman kijken.’ Terwijl we naar de auto lopen, blijven we alle drie even op de dijk staan. We proberen naar de buren te kijken, maar die wonen net te ver weg. Wel zien we nog net een stukje van de vreemde caravan. En de klep staat open, maar er is geen olifant te zien. Geen kameel en geen paard ook. Er is helemaal niets te zien. Behalve dan dus een caravan met een open klep.

Om 4 uur komen we uit school.  De jongens rennen zo langs ons huis waar mamma voor het raam staat te zwaaien. De hele dag hebben ze nagedacht over het paard van de buurman en hoe groot hij zou zijn en welke kleur hij zou hebben en of we wel met zijn drieën op zijn rug konden zitten. Terwijl ze langs de deftige kamer van de buren rennen, zien ze nog net hoe de buurvrouw koffie schenkt aan de deftige dames. Rune en Nisse blijven heel even staan en proesten het uit. Op de tafel staat een schaal met hele deftige gebakjes. Maar dan zien ze de buurman uit de schuur komen en vergeten ze de deftige dames. ‘Waar staat het paard? Mogen we hem zien?’ ‘Paard? Ik heb helemaal geen paard.’ ‘Kameel? Is het toch een kameel?’ ‘Nee, ik heb ook geen kameel.’ ‘Olifant? Was het dan toch een olifant?’ ‘Whahahah! Jullie zijn me er een paar! Ik heb ook geen olifant.’ ‘Maar wat zat er dan in die rare caravan van vanmorgen?’ ‘Daar zat Karel in.’ ‘Karel? Waarom zat Karel daar in? Wie is Karel? Kunnen we met Karel spelen?’ De buurman moet lachen om de kinderen. ‘Kom maar, dan stel ik jullie voor aan Karel.’ De buurman loopt om de schuur naar het grasveld waar rechts achteraan de kippen wonen. En precies als ze om de hoek van de schuur lopen, zien ze Karel. Karel is een prachtige grijze pony met scheve oren en hele lieve donkere ogen. De kinderen staan heel even helemaal stil. Heel even maar en dan rennen ze op Karel af. ‘Mogen we hem aaien?’’Ja, jullie mogen hem aaien en als hij straks iets ouder is, mogen jullie er zelfs op rijden.’

Vol indrukken van de lieve pony lopen ze weer terug naar huis. Ze vergeten helemaal om nog even te gluren bij de deftige dames. ‘De buurman heeft een pony.’Zuchten ze als ze aan tafel gaan. ‘En hij heet Karel.’ ‘Mogen we morgenochtend weer naar Karel?’ ‘Als jullie op tijd klaar zijn om naar school te gaan, mogen jullie nog wel even naar Karel, maar dan moeten jullie echt wel helemaal klaar zijn.

De volgende morgen staan de kinderen al om 6 uur naast hun bed, kleden zich aan, ontbijten en poetsen hun tanden in record tempo. Om exact 7 uur, als pappa en mamma eindelijk eens beneden komen, staan ze met jassen aan klaar om naar Karel te gaan. ‘Pfft, de buurman zal blij zijn met jullie zeg. Over een uur gaan we naar school. Veel plezier en doe maar de groeten.’ Pappa en mamma gaan samen ontbijten en de kinderen vliegen over de dijk naar de buurman. ‘Denk je dat hij al wakker is?’ Vraagt Rune aan Nisse. ‘Tuurlijk, de buurman is altijd vroeg wakker.’

Op het erf van de buurman zien ze hem zitten. Op de trap van zijn huis. Hij kijkt heel verdrietig. ‘Goedemorgen, wat kijkt u zielig. Is er iets aan de hand?’ ‘Hebben de deftige dames alle deftige gebakjes opgegeten?’ Vraagt Rune, terwijl Nisse hem een por geeft. De buurman kijkt verbaasd op. ‘Deftige dames? Nee, geen deftige dames. En over gebak weet ik ook niets. Karel is weg. Gisteravond stond hij nog in de wei en nu is hij nergens meer te vinden. Ik vrees dat hij ontsnapt is.’ ‘Ontsnapt? Waarom dan? Waar is hij dan naar toe?’ ‘Dat weet ik niet jongens. Ik weet het echt niet. Ik heb overal gezocht. Zelfs in het bos.’ De buurman kijkt naar de bosrand achter het huis. Dezelfde bosrand als achter het huis van Rune, Julia en Nisse. ‘Misschien hebben de wolven Karel wel opgegeten.’ Julia heeft een snik in haar stem. ‘Misschien hebben ze hem wel gevangen en meegenomen naar hun hol.’ ‘Doe niet zo idioot.’ Roept Nisse, maar ook hij heeft tranen in zijn ogen.

Verdrietig sjokken ze terug naar huis. Nog net zo verdrietig gaan ze naar binnen en vertellen aan pappa en  
mamma dat Karel ontsnapt is. Of weg, of opgegeten.  Pappa zegt dat Karel wel weer terugkomt. Pony’s zijn best slim, dus misschien staat hij als jullie vanmiddag uit school komen weer gewoon in de wei. Ze geloven er niets,maar ze gaan wel naar school. In de auto kijken ze de hele tijd goed uit het raam, want misschien staat Karel wel ergens langs de spoordijk om ze uit te zwaaien. Maar tot aan school is er geen Karel te zien.

’s Middags rennen ze alle drie direct uit de auto naar de buren. De buurman zit weer op zijn trapje. De buurvrouw zit naast hem. ‘Nog steeds geen Karel?’ ‘Nee, Karel is weg en hij zal ook wel weg blijven nu.’ Rune kijkt naar het kippenhok achter in de tuin. ‘Buurman, hebben de kippen eigenlijk wel eten gehad vandaag? Of zit u de hele dag een beetje op de stoep te zitten?’ De buurman knikt. Hij zit al de hele dag voor zijn huis en hij is de kippen helemaal vergeten. Rune pakt een emmer en een mandje voor de eieren en loopt richting het kippenhok. Als hij vlakbij is ziet hij iets raars. Er is geen kip te zien, maar hij ziet wel een paar grijze benen achter het gaas. ‘Wat krijgen we nu weer?’ Mompelt hij. ‘Julia? Nisse? Kom eens?’ Zijn broer en zus komen aangerend en stoppen precies tegelijk naast Rune. ‘Wat is dat nu weer?’ Vraagt Nisse. ‘Buurman? Kom eens even kijken! Buurman!’ De buurman tilt zijn hoofd op en laat hem weer zakken. ’Een ander keertje jongens. Nu staat mijn hoofd er niet zo naar.’

De kinderen lopen voorzichtig naar het hok en gaan op hun knieën zitten. ‘Karel? Ben jij dat Karel?’ Aan de andere kant van het gaas gaat Karel ook door zijn knieën. En zo staren ze naar elkaar door het kippengaas heen. De kinderen aan de ene kant en Karel aan de andere kant. ‘Hoe kom jij daar nu terecht? En waar zijn de kippen?’ Karel draait zijn hoofd en kijkt naar het nachthok. Daar zitten de kippen. Met grote ogen naar buiten te kijken.  Rune kruipt door het deurtje naar binnen en lokt Karel naar buiten. Dat is nog helemaal niet makkelijk, want Karel moet kruipend naar buiten. Hij is veel te groot om onder de deur te passen. En iedere keer als hij bijna buiten is, gaat hij weer staan en dan zit Rune aan de ene kant buiten en Karel aan de andere kant van de deur nog steeds binnen. Uiteindelijk lukt het. Rune en Karel staan buiten, de kippen komen uit het buitenhok en beginnen luid te kakelen tegen Karel die nu weer veilig aan de andere kant van het gaas staat. Nu durven ze tenminste weer.

De buurman en de buurvrouw kijken op van al dat lawaai en met een luide brul springt de buurman op van het trapje. Daar schrikt de buurvrouw zo van dat ze pardoes van de trap kukelt. De buurman ziet het niet eens. Met grote passen rent hij naar Karel en de kinderen toe. ‘Waar was jij nu? Ondeugend beest, zat jij op stok bij de kippen? Hoe kom je daar nu terecht?’ Alsof Karel het allemaal snapt, gooit hij zijn snuit tegen het deurtje en schuift zo de grendel omhoog.

‘Wat een geluk dat de vossen de kippen vannacht niet hebben opgegeten.’ Denkt Nisse hardop. De buurman buldert van het lachen. ‘Misschien hebben ze het wel geprobeerd, maar toen kwamen ze Karel tegen. Een pony in het kippenhok! Wat zullen de vossen daar nu van gedacht hebben? Wat een vreemde toestanden zeg.’ ‘Bijna net zo vreemd als deftige gebakjes met kippenpoepjes.’ Zegt Rune. ‘Wat? Mijn gebakjes met kippenpoepjes?’ Krijst de buurvrouw van schrik. En nu moeten ze allemaal hard lachen. De buurman, de kinderen en Karel. Maar de buurvrouw niet. Die vliegt naar binnen om haar gebakjes te controleren.


En Karel? Karel heeft beloofd dat hij nooit meer zomaar in het kippenhok gaat staan. Maar met een ondeugende pony kun je het nooit helemaal zeker weten.


zaterdag 1 november 2014

OLE. Hoofdstuk 3. Circus in de stad.

Hoofdstuk 3. Circus in de stad.

Op een groot plein in het midden van het dorp, staat een hele grote tent. Groen met rode strepen. Het is een circustent en om de tent krioelt het van de mensen. Grote mannen met enorme rollende spierballen, mannen met rode monden en witte hoofden. Lange mannen die zo lang zijn dat ze met het grootste gemak de ramen kunnen lappen op de bovenste etage van Het gemeentehuis.  

Aan de rand van het dorp staan caravans en grote hokken vol wilde beesten. Leeuwen, tijgers en een olifant. Een olifant die net zo groot is als de mevrouw van het postkantoor. Maar dan met slurf. En een kooi met apen. Een kooi apen min 1. Want 1 van de apen is ontsnapt. Op onderzoek. ’s Morgens vroeg had hij allemaal kinderen langs zien komen en hij besloot ze te volgen. Met één hand ging hij door de tralies en opende met gemak het slot. Dat deden de apen wel vaker. Maar meestal alleen ’s nachts. Dan gingen ze op stap door het dorp waar ze op dat moment waren. Nu besloot hij op klaarlichte dag te gaan kijken waar al die kinderen nu naar toe liepen.

Via een raam van de gymzaal kwam hij in de school terecht. Eigenlijk wilde hij net als alle kinderen gewoon via de deur, maar aan de andere kant van de deur was een hokje. Met een streng kijkende mevrouw. Ze had een knot op haar hoofd en een half brilletje bungelde in haar haren ter hoogte van haar voorhoofd. Op de een af andere manier had de mevrouw een kwartier naar de deur gestaard. De aap besloot dat er een andere manier moest zijn om naar binnen te komen. Lopend langs de school hoorde hij kinderen plezier maken. Net boven de grond zag hij ramen en als hij daar door naar binnen keek zag hij springende, rennende en lachende kinderen. Hier kan ik naar binnen dacht de aap blij. Op het moment dat alle kinderen terug gingen naar de kleedkamers om te douchen, zag de aap zijn kans schoon en slingerde zich naar binnen.

Na de gymzaal begon de aap aan een ontdekkingstocht door de school. Er voor zorgend dat niemand hem zou zien. Dat was nog niet eens makkelijk, maar aan de andere kant, als een kind hem zou zien, zouden ze hun ogen toch niet geloven. Want hoe vaak loopt er een aap door je school? En toch ging het precies daar mis. De gangen waren volledig leeg toen de aap zijn kans schoon zag om de gang over te steken richting trap naar boven. Maar plotseling zag hij een jongetje staan. En dat jongetje zag hem.

Snel dook hij weg onder de kapstok, de jongen achter hem aan. Via het kantoortje waar net nog de strenge dame zat, vloog de aap door de voordeur weer naar buiten het schoolplein op. Vrij! Ik ben weer vrij dacht de aap, maar nee hoor. De jongen kwam gewoon doodleuk achter hem aan het schoolplein op. Snel vloog de aap langs het gebouw, door een hek naar een kleine schuur. Via het dak het bos in. Hij slaakte een zucht van verlichting. Want wat zal de circusdirecteur boos zijn als er een jongetje aan zou komen lopen met een ontsnapte aap in zijn schooltas. Precies toen hij uitgezucht was, kwam dat jongetje weer aangelopen. Klom via een bagagedrager op het dak en ging achter hem aan het bos in.


De aap had in het bos natuurlijk een groot voordeel ten opzichte van het jongetje. Hij kon slingerend van boomtop naar boomtop zichzelf in veiligheid brengen. De jongen kon nooit zo snel door het bos lopen. En zo zat de aap weer in zijn hok tussen alle andere apen en liep Ole door het bos te zoeken naar de aap. En zochten alle volwassenen in het dorp naar Ole. Inclusief de sterke mannen en inclusief de clowns, want er kwam niemand naar de voorstelling. En dus besloot de circusdirecteur mee te helpen zoeken. De aap zat achter zijn tralies en zag het met betraande ogen aan. Het was allemaal zijn schuld.

Speurtocht in het bos. Op zoek naar Ole.


Hoofdstuk 2. De tocht door het bos.

Terwijl de alarmbellen op school afgaan en de leerkrachten in alle lokalen kijken of Ole zich misschien toch als grap ergens verstopt heeft, loopt Ole buiten achter de aap aan. Over het verlaten schoolplein loopt hij richting een hekje aan de zijkant van het schoolplein. Via het hek komt Ole op een klein grasveld waar de fietsenstalling van de leerkrachten is. De aap springt op de stalling en verdwijnt in het bos. Nu staat Ole in tweestrijd. Gaat hij terug naar school en gaat hij verder met zijn lessen of gaat hij achter de aap aan? Hij heeft op school geleerd over beren en wolven, over lynxen en elanden. Maar nog nooit heeft iemand hem iets verteld over apen in de bossen achter zijn school.

En zo wint de nieuwsgierige kant van Ole het van zijn serieuze kant en via de bagagedrager van de fiets van de gymjuf klimt hij bovenop de stalling. Aan de achterzijde is een kleine strook mos waar Ole zich op laat vallen. Hij pakt zijn kompas, bepaalt zijn positie en begint te lopen.

Ondertussen heeft de directeur contact gehad met de politie. En omdat iedereen in het dorp weet dat Ole niet zomaar lessen als natuureducatie laat lopen, weten ze dat er iets moet zijn gebeurd. Iets. Maar niemand weet precies wat dat iets dan wel is.

Ole loopt door het bos op zoek naar de aap, maar die laat zich niet meer zien. Apen zijn heel goed in verstoppertje spelen in de bossen. Slingeren met het grootste gemak van boom naar boom. Ole vindt het allemaal wel leuk in het bos. Hij ziet bosbessen. Bedden vol bosbessen. Hij loopt over verende paden van mos en plukt links en rechts bramen van de struiken. Ongemerkt komt hij steeds dieper in de bossen. De bomen staan hier dichter op elkaar en het zonlicht laat zich steeds moeilijker zien. Maar hij maakt zich nergens zorgen over. In zijn rugtas heeft hij zijn lunch nog onaangeroerd en om hem heen is voldoende fruit te vinden.

Pas als er echt bijna geen zonnestralen door de boomtoppen komen, raakt hij een klein beetje in paniek. Een klein beetje maar. Hij is per slot van rekening een echte stoere jongen van rond de 11 jaar. En stoere jongens van rond de 11 weten best hoe ze de nacht door moeten brengen in het bos.

Met takken van dennenbomen maakt hij een hut. De takken zet hij om een boomstam heen. Aan de bovenzijde bind hij de losse takken vast met een schoenveter. Zo ontstaat er een soort iglo. Een groene iglo. Op de grond legt hij nog een paar takken en dan is het goed. Ole kruipt naar binnen, doet zijn rugtas openen en eet zijn boterham op. Met pindakaas, want daar word je groot en sterk van. Zegt zijn moeder altijd. Onzin denkt Ole. Boterhammen met pindakaas zijn gewoon heel erg lekker! Als zijn boterham op is, valt Ole in een diepe slaap. Want achter apen aanlopen door donkere bossen is best vermoeiend.




Als je op een vrijdagmorgen aan je kinderen vraagt: waar zal mamma vandaag een verhaal over schrijven? Dan verwacht je dat ze zeggen: een verhaal over de tijdmachine, of over de zwemles, over de Herfstvakantie of over dansende egels in de tuin. Maar die van mij kwamen met een lijstje: Neerstortende trap; indiaan; aap; bos; grot; Zweden; rugtas; broodje pindakaas; water. Dus dan gaan je aan de slag:

HOOFDSTUK 1: Ole en de mammoeten.

Ole was een doodnormale jongen van ongeveer 11 jaar. Ole zelf wist exact hoe oud hij was, maar Ole vertelde dat aan niemand. Hij had ooit eens opgevangen dat echte dames hun leeftijd nooit openbaar maken en hij was een echte jongen. Dus. Daarom wist niemand helemaal precies de leeftijd van Ole. Ole had een aparte logica. Dat kwam omdat hij in zijn vrije tijd indiaan was. Met een pijl en boog en een speer om mammoeten mee te vangen. Hij had al een tijdje geen mammoet meer gevangen, maar dat hinderde niet. Zijn roem van mammoetendoder was hem ver vooruit gesneld en dus bleven ze allemaal ver uit zijn buurt. Maar als er 1 iets te overmoedig zou worden, zou Ole hem opwachten.

Ondertussen moest Ole wel gewoon naar school. Dat was saai vond Ole. De lessen duurden te lang en de leraren waren verstoft. Een les duurt 50 minuten op de school van Ole. Of 2 keer 50 minuten. Voor gym bijvoorbeeld en muziek en creatieve vorming en dat soort vakken. Dan had je dubbele lesuren. Maar Ole had het na een minuut of veertig echt allemaal wel gezien, dan was hij klaar met de les. Dus pakte hij zijn tas in en stond op om naar de volgende les te lopen. Maar het vervelende was wel dat daar dan nog allemaal andere kinderen in het lokaal zaten. Ergerlijk vond Ole dat. Maar Ole had een rugtas met gadgets. In de tas zaten een kompas en een vergrootglas. Een paar dropjes voor als hij verdwaald raakte en zijn suikerspiegel begon te dalen, een thermodeken, een pakje pleisters en een doosje met lucifers.

Als hij stond te wachten op de gang tot hij eindelijk het lokaal in kon, gebeurde er nooit iets, echt helemaal niets. Uur na uur, na uur, dag in dag uit stond hij zich stierlijk te vervelen. Tot op de bewuste maandag. Na een vervelend uur wiskunde waar hij eigenlijk na een half uur al klaar was, maar uit fatsoen nog 10 minuten bleef zitten, want dat was een regel van zijn ouders, stond hij te wachten op de natuurkunde les. Daar had hij altijd heel veel zin in. Meestal bleef hij de volle 50 minuten zitten. Niet altijd, maar meestal wel. Vandaag zou hij de natuurkunde les niet mee maken, want terwijl hij met zijn kompas zijn exacte positie bepaalde, zag hij in zijn ooghoeken een aap wegschieten. Een aap! Weliswaar geen mammoet, maar een aap in school! Snel pakte hij pijl en boog uit zijn rugtas en ging op jacht.

Een paar minuten later begon de volgende les. Zonder Ole. En iedereen wist direct dat er iets niet helemaal in orde was. Ole die een natuurkunde les miste. En zo ging er een intern alarm af, de school ging op zoek naar Ole. Niet letterlijk natuurlijk, maar de kinderen en de leerkrachten keken allemaal in alle hoeken. In alle toiletten, onder de kapstok, achter de kasten, net alsof er een jongen van ongeveer 11 jaar achter een kast zou kunnen zitten, maar soms denken leerkrachten heel erg vreemd. En zo keek iedereen ook achter alle kasten. Vreemd maar waar.


Ole was niet op school. Nergens. En zo kwam er een telefoontje bij de dienstdoende politie agent terecht. ‘Ole is weg.’ ‘Dan is hij vast even plassen.’ ‘Ole heeft natuurkunde gemist.’ Dat was voldoende. Want het hele dorp wist dat Ole natuurkunde nooit zou willen missen. Behalve als hij een mammoet tegen zou komen. Maar hoe groot was de kans dat er een mammoet rond liep in het dorp? Laat staan dat er een mammoet op school zou lopen. Dat wisten alle volwassenen dus werd er snel een zoektocht op gang gezet. Ole werd vermist.