De slaapkamer
van de kinderen ligt aan de rechterkant van het huis. Op de eerste verdieping.
Als je achter het huis staat, dan is de slaapkamer aan de linkerkant. Het is
maar net hoe je naar het huis kijkt dus eigenlijk. Nisse slaapt aan 1 zijde en
Rune en Julia slapen aan de andere kant. Heel gezellig. Pappa en mamma denken
daar wel eens anders over, maar dan hadden ze maar een groter huis moeten
kopen. Of minder kinderen moeten krijgen. Er zijn 3 kinderen en maar 1
slaapkamer, dus liggen ze regelmatig nog een hele tijd samen te kletsen. Of te
giechelen , of maken ze ruzie. En als de kinderen ruzie hebben, vinden pappa en
mamma dat niet heel erg leuk. Dan stampen ze om de beurt naar boven, en dan
beginnen ze te bulderen. Of ze sluipen naar boven en bulderen dan net zo hard
dat het nu toch echt stil moet zijn.
Omdat het
huis dicht tegen het bos aan staat, horen ze altijd wel de bomen ruisen, of ze
horen de vogels, de das die ergens zijn burcht heeft vlakbij het
huis, een grazende eland of hert. Het bos is vol geluiden. Soms horen de
kinderen geluiden die ze niet herkennen. Vreemde geluiden, alsof iemand op de
deur klopt, en soms horen ze zelfs iemand lopen met zware schoenen. Dat zou
helemaal niet moeten kunnen, want in huis mag je niet met schoenen lopen en de
grond buiten is van veen, daar kun je geen zware stampende schoenen op horen. Maar dat horen de kinderen dus soms
wel. En zuchten. Die stampende schoenen worden gevolgd door diepe zuchten.
Alsof iemand uiterst vermoeid terug komt van een uitputtende wandeling. Twee
keer ging het zuchten over in snurken. Nisse durfde het aan om voorzichtig bij
pappa en mamma te gaan kijken, maar die lagen rustig te slapen. Zonder zuchten,
zonder snurken en zonder zware stampende schoenen.
Nisse, Rune
en Julia snappen er niets van. Op een dag besluiten ze om het aan pappa en
mamma te vertellen. Aan de keukentafel
bij het ontbijt beginnen ze te vertellen over het geklop en het gezucht.
Het gesnurk laten ze nog even voor wat het is. Straks denken pappa en mamma dat
de kinderen een klap van de molen hebben gehad, mogen ze ’s avonds geen
detectives meer kijken. Pappa denkt dat het de wind is die om het huis loeit.
Mamma zoekt de oplossing in de vlierbloesem boom die tegen het huis aan groeit.
Na het ontbijt maakt ze direct korte metten met de boom. Als eerste snoeit ze
de uitstekende takken van de struik en daarna zaagt ze de stam in stukken.
Steeds kleiner wordt de boom tot er niets meer van over is gebleven. Rune zit
binnen in de woonkamer en hij keurt het werk van mamma goed. Er komt opeens
heel veel zonlicht het huis binnen.
Die nacht
horen de kinderen inderdaad geen geklop en gezucht meer. Mamma is tevreden. Het
was dus gewoon de boom. Maar tijdens de tweede nacht komt het geklop weer
terug. De kinderen maken pappa en mamma wakker. Pappa hoort als eerste iemand
heel hard zuchten en mamma geeft een gil als er opeens iemand begint te
snurken. De kinderen kruipen die nacht allemaal bij mamma in bed. Pappa vindt
dat ze zich niet zo moeten aanstellen, en gaat in het bed van Nisse
liggen. Hij luistert een hele tijd naar het gesnurk tot het helemaal stil wordt
in huis. Het is vast een das, het is vast een das, het is vast een das herhaalt
pappa in zichzelf tot hij in slaap valt. De volgende ochtend als het weer licht
is, gaan ze allemaal op onderzoek uit. Ze kijken onder de bedden, en zoeken
naar verborgen ruimtes. Ze vinden niets. Pappa zoekt buiten naar het hol van de
das. Die vind hij bij de oude Utedas. Die staat echter te ver van het huis
vandaan om de geluiden te verklaren.
Aan de
ontbijttafel is het deze ochtend stil, heel erg stil. Ieder is met zijn
gedachten bij de afgelopen nacht. Waar komen die geluiden nu toch vandaan? ’s Middags gaat mamma boven stofzuigen. Ze
zuigt heel goed onder de bedden, ze neemt alle kieren mee en zelfs de
inbouwkast wordt grondig gereinigd. Maar nergens komt ze een geheime ruimte
tegen. Tot de stofzuiger achter een kast blijft haken. Mamma zit op dat moment
half in de oude trapkast en geeft een ruk aan de stofzuigerslang. Door die
beweging verschuift de oude kast naast de balkondeur een klein stukje. Als de
trapkast ook weer helemaal stof en spinvrij is, ziet mamma dat de kast naast
het balkon een stukje is verschoven. Als ze de kast terug wil schuiven, ziet ze
iets vreemds. Naast de kast zit een schroef in de muur. Mamma schuift de kast
nog een stukje verder van de muur af. Dan ziet ze nog meer schroeven. Met een
vreemd gevoel in haar buik klopt ze op de muur. En dat klinkt hol. Heel erg
hol. Mamma krijgt het ijskoud en ze rent naar beneden. ‘Ik heb het gevonden! Ik
heb het gevonden!’ ‘Wat heb je gevonden?’ Vraagt pappa die de puzzel in de
krant oplost. ‘Ik heb de geheime ruimte gevonden!’ ’Welke geheime ruimte?’ ‘De
ruimte waar het geklop en gesnurk vandaan komt!’ ‘Kom op nou, je bent verdorie
volwassen. Dat de kinderen de geluiden soms eng vinden in het donker is tot
daar aan toe, maar dat jij nu ook al over geheime ruimtes begint slaat echt
helemaal nergens op.’ Pappa is een beetje geïrriteerd en buigt zich weer over
zijn puzzel. ‘Prima, dan los ik het mysterie zelf wel op. Geef me een schroevendraaier.’ ‘Waar heb je die nu voor
nodig?’ ‘Om de geheime ruimte te openen natuurlijk. Wie gaat er met me mee?’
De kinderen
staan nu alle drie in de keuken en kijken naar mamma. ‘We durven alleen mee als
pappa ook mee gaat.’ ‘Oké, oké. Ik ga wel weer. Laat maar eens zien wat je
gevonden hebt.’ In optocht gaan ze naar boven. ‘Daar, naast de kast zitten
schroeven in de muur.’ ‘En vanwege een paar schroeven, haal je mij van mijn
puzzel weg? Het zijn een paar schroeven die iemand ooit eens in de muur heeft
geschroefd. Niets bijzonders.’ ‘Maar waarom zou iemand schroeven in de muur
willen schroeven?’ Dat weet pappa ook niet. Maar hij weet wel dat hij vandaag
geen rust meer krijgt als hij niet nu de schroeven uit de muur draait. De
eerste schroef gaat er makkelijk uit, maar de tweede zit iets dieper. Als de
schroef er toch eindelijk uit is, verschijnt er een kier. ‘Krijg nu wat.’
Mompelt pappa. ‘Het zal toch niet?’ De kinderen staan naast mamma. Ze vinden
het heel spannend.
‘Wat als er
straks iemand achter dat luik ligt?’ ‘Dat kan natuurlijk helemaal niet! Wij
wonen hier nu al 5 jaar. Wie zou er dan moeten liggen?’ ‘Iemand die vermist
is.’ Rune kijkt met een ernstig gezicht naar de muur, waar de kier bij iedere
schroef die eruit komt, breder wordt. ‘Jongens. Er ligt echt helemaal niemand
achter de muur. Ik denk dat dit gewoon het oude luik van de schoorsteen is.
Niets bijzonders. Kijk maar.’ Pappa heeft de laatste schroef in zijn handen en
zet de schroevendraaier in de kier. Er zwaait een oude deur open. Pappa schijnt
met zijn zaklamp naar binnen en deinst dan geschrokken terug. ‘Het zal toch
verdomme niet zo zijn?’ Pappa is lijkwit en kijkt met grote verschrikte ogen
naar mamma. ‘Het zal verdomme toch niet echt zo zijn?’ Mamma is heel bang, maar
haar nieuwsgierigheid wint het van haar angst. Ze pakt de zaklamp uit pappa’s
hand en duwt hem opzij.
Ze duwt de
deur open en schijnt naar binnen. Haar ogen moeten even wennen aan het donker,
maar dan ziet ze een enorme ruimte onder het dak. De slaapkamer van de kinderen
zou eigenlijk een heel stuk breder kunnen zijn. ‘Misschien kunnen we de
slaapkamermuur wel wegbreken, dan hebben de kinderen een grotere kame……’
Helemaal aan het einde van de ruimte staan twee schoenen. Twee grote zware
mannenschoenen. Verder niets. Verder is de ruimte helemaal leeg. Twee grote
zware mannenschoenen staan netjes naast elkaar.
Mamma ziet
nog witter als pappa als ze begint te raaskallen over logeren in een Vandrarhem
en over rusteloze mensen de deur wijzen. En dus stappen ze even later met zijn vijven
in de auto en laten ze de deur van het huis gewoon open. Rune, Nisse en Julia
begrijpen er helemaal niets van. ‘Pappa, ligt er nu iemand achter die deur?’
‘Nee, er ligt helemaal niemand in ons huis.’ ‘Maar waarom gaan we dan logeren?’
‘Voor de gezelligheid. We gaan gezellig een keer ergens logeren. Vanavond
lekker eten zonder de afwas te hoeven doen, lekker slapen en wakker worden met
een ontbijtje met verse eieren en warme broodjes.’ ‘Dat kunnen we thuis toch
ook doen?’ ‘Nee, dat kunnen we niet. We gaan vandaag gezellig uit logeren!’
Mamma klinkt heel boos. Ze klinkt helemaal niet alsof ze het gezellig vind dat
we gaan logeren in een Vandrarhem.
In de
Vandrarhem begrijpen de eigenaren niet zo heel goed waarom we willen logeren.
Avondeten, dat doen we hier wel vaker, maar logeren? ‘Zijn jullie aan het
schilderen en komen jullie daarom bij ons slapen?’ Julia legt uit dat er ’s
nachts vreemde geluiden te horen zijn. Kloppen, zuchten, zware voetstappen
gevolgd door gesnurk. De eigenaar van de Vandrarhem knikt en kijkt een beetje
vreemd uit zijn ogen. ‘Jullie wonen toch aan de oude spoorlijn? In zo’n
arbeidershuisje van spoormedewerkers?’ ‘Ja, dat klopt. Maar het spoor is weg
hoor. We wonen zeg maar aan de oude spoordijk.’ ‘Wacht even.’ De man loopt weg
en keert even later weer terug met een dik boek vol oude krantenknipsels. ‘Uit
de omgeving. Mijn vader vond het altijd heel bijzonder als er iets uit deze
regio in de krant stond. Dus knipte hij die artikelen uit. Kijk,
geboorteadvertenties, een auto ongeluk en een verdrinking, een 100 jarige
buurman.’ De kinderen kijken naar de artikelen en de vergeelde foto’s maar
snappen niet wat dit boek te maken heeft met hun huis. ‘Kijk, hier staat het.’
De Vandrarhem man schuift het boek over tafel naar pappa en mamma.
Sprallig
24 december 1901,
In
Spralling is de 35 jarige treinwachter Lasse
vermist. Hij is afgelopen vrijdag 2 december voor het laatst gezien toen
de trein van Kulle naar Torv langskwam. Hij heeft de kaartjes van de passagiers
geknipt en heeft nog een praatje gemaakt met de machinist. ‘Hij was net zo
vrolijk als altijd en we hebben elkaar een prettig weekeinde gewenst.’ Toen de
trein gistermiddag maandag 23 december, echter langskwam, was er van Lasse geen
spoor. Wie meer weet over de verblijfplaats van Lasse kan de veldwachter
bellen: 42808
‘Lasse was
weg en hij bleef weg. Er verschenen in de eerste weken regelmatig stukjes in de
krant. Soms had iemand hem in het bos gezien, soms als passagier in de trein,
er kwam zelfs een melding dat hij naar het warme Spanje was vertrokken, maar
eigenlijk kwam het verlossende antwoord nooit. Lasse was gewoon verdwenen.’
‘Wat heeft dit met ons huis en met de gevonden schoenen te maken?’ ‘Lasse woonde
en werkte in jullie huis. Misschien is hij overleden en is zijn lichaam nooit
gevonden en komt hij af en toe nog eens kijken.’ ‘Maar dat verklaart toch niet
waarom zijn schoenen achter een dichtgetimmerd schot stonden?’ ‘Nee, inderdaad.
Daar hebben jullie gelijk in. Misschien is hij wel het slachtoffer geworden van
een moord. En is zijn lichaam achter het schot verstopt. Zullen we de politie
bellen en de schoenen laten ophalen?’
Samen met de
Vandrarhem man rijden ze weer terug naar huis. Opeens is heel duidelijk dat ze
over het oude spoor rijden. En als hun vertrouwde huis tussen de bomen door
zichtbaar wordt, ervaren ze wat de passagiers rond 1900 ook moeten hebben
ervaren. Een Smultronstalle midden in het bos. Een soort Hans en Grietje
huisje. En heel even lijkt het net alsof er een man met een pet zwaaiend naar
ze toe komt. Nisse, Rune en Julia zwaaien terug. ‘Naar wie zwaaien jullie?’
Vraagt mamma met een verbaasde blik in haar ogen. ‘Naar die meneer met die pet
die daar liep.’ Antwoord Julia. ‘Welke meneer met pet?’ Vraagt pappa en de
volwassenen kijken alle drie om zich heen. Aan het begin van de spoordijk
draait de politiewagen hun pad op.
‘Zo, dus
jullie hebben een paar oude schoenen gevonden waarvan jullie denken dat ze van de vermiste Lasse zijn? Laten we
maar eens gaan kijken naar die schoenen en naar die geheime ruimte.’ De
politieagent loopt met zijn hond door de tuin in de richting van het huis.
Aarzelend volgen de kinderen hem. Ze zijn een beetje bang voor de grote hond,
maar nog banger voor wat er straks gevonden gaat worden in de geheime ruimte.
Straks hebben ze 5 jaar naast een skelet geslapen. Dat zou wel heel erg
griezelig zijn.
‘Laat maar
eens zien waar de schoenen staan.’De agent trekt zijn laarzen uit en zet ze op
de veranda. Pappa gaat voorop, de politieagent loopt vlak achter pappa en de
anderen volgen. Iedereen is stil. ‘Hier, kijkt u maar. Hier vonden we een luik
en daar helemaal achteraan staan de schoenen. Wilt u mijn zaklamp gebruiken?’
pappa ratelt aan 1 stuk. Die is ook zenuwachtig denkt Nisse. De agent neemt de
zaklamp van pappa over, tuurt in de ruimte en klikt de lamp weer uit. ‘Ik zie
helemaal niets. Geen schoenen, geen lichaam, zelfs geen spinnenweb. Alleen een
paar oude wespennesten.’ ‘Hoe kan dat nu? Er staan toch duidelijk schoenen!’
pappa schijnt met de zaklamp naar binnen en begint opnieuw te mompelen: ‘het
zal toch niet? Het zal toch verdorie niet?’ Mamma neemt de lamp weer van pappa
over en ziet ook geen schoenen meer staan. ‘Hij is het huis uit. Hij heeft na
zoveel jaren eindelijk de uitgang weer gevonden.’ De agent gaat hoofdschuddend
naar beneden, trekt zijn schoenen aan, neemt de hond weer mee en stapt in de
auto.
Samen met de
Vandrarhem man rijden de kinderen met pappa en mamma weer terug. Ze zijn
allemaal met hun gedachten bij de geheimzinnige schoenen en bij de verdwenen
Lasse. ‘En toch stonden er schoenen.’ Zegt pappa als hij zijn fotocamera
tevoorschijn haalt. ‘We zijn toch niet gek?’
Na hun
logeernacht in de Vandrarhem gingen ze weer gewoon terug naar huis. In de jaren
die volgden hoorden ze nooit meer zuchten, nooit meer zware voetstappen, nooit
meer gesnurk, Behalve dan van pappa, en hoorden ze nooit meer iemand kloppen.
Maar iedere keer als ze over de spoordijk aan kwamen rijden naar huis, stond
daar een man met een pet naar de kinderen te zwaaien. En de kinderen zwaaiden
altijd terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten