dinsdag 28 juli 2015

Verkeerde huis.

We zitten op een vakantiepark. Midden in het bos. Er mogen geen auto’s het park op , dus kunnen de kinderen spelen tot ze helemaal gaar en afgepeigerd en met inktzwarte voeten  ’s avonds hun bed in rollen.  Nu is het zo dat mijn kinderen een hele vervelende moeder hebben die ze eerst nog in bad zet zodat die zwarte voeten weer fris de slaapzak in kunnen, maar u snapt het beeld. Camping in het bos en spelende kinderen die na 6 uur echt moe zijn.

Gisteravond gingen wij na het avondeten nog een rondje wandelen. In het bos was de bedoeling, maar onze jongste turf was moe, was koppig en bleef achter in de eerste de beste speeltuin. Wij besloten tot het voetbalveld te lopen en  daar niet alleen ons laatste luie zweet weg te trainen, maar ook om op onze turf te wachten. En die turf kwam maar niet.

‘Pappa en mamma kunnen me wat. Ik ga niet weer opnieuw lopen, ik loop de hele vakantie al. Nog even en mijn zolen zijn onder mijn schoenen vandaan. Ik zit hier goed. Wat jij, eekhoorn?’ Dat de eekhoorn niets terug zegt, maakt turf ook al niets uit. ‘Ik ga gewoon terug naar huis, dan ga ik lekker in mijn bed liggen lezen. Laat pappa en mamma maar stom wandelen in het bos. Ik doe deze vakantie niet meer mee!’ Turf stapt van de eekhoorn af en loopt het pad af richting het gehuurde huis. Hij opent de deur, ziet pappa de vloer stofzuigen, ziet grote broer de vloer vegen en staat oog in oog met een wildvreemde oude vrouw. ‘Oeps. Verkeerde huis.’ Turf sluipt achteruit het huisje uit, opent de deur, slaat hem met een te harde klap weer dicht en zet het op een lopen richting zijn eigen huis. Hij verstopt zich in de achtertuin, maar beseft dat hij daar niet veilig is. Het huisje waar hij net was, is slechts een paar stappen verder. Stel je voor dat die vader ,met de stofzuiger achter hem aan komt!

Voorzichtig gluurt hij om de hoek naar de straat. Hij ziet geen vader met stofzuiger, geen jongen met bezem en ook geen oude vrouw met stoel op de straat staan. Zonder ook nog maar 1 keer om te kijken, zet hij het op een lopen, zo hard als zijn beentjes hem dragen kunnen en verstopt zich bij de receptie tussen de huur fietsen in.


Daar wordt turf even later gevonden door zijn zus. En samen komen ze aangelopen op het voetbalveld. ‘Als jullie maar heel duidelijk weten dat dit dus echt de allerlaatste wandeling van deze vakantie was! Ik ben nu echt helemaal moe.’ Pappa en mamma snappen er natuurlijk helemaal niets van, maar daar zijn ze pappa en mamma voor. Die snappen nooit iets. Als ze het verhaal echter horen, moeten ze allebei heel hard lachen en sindsdien zwaaien ze iedere keer even naar de oude vrouw die de hele dag voor het raam zit in haar stoel. En daar snapt die mevrouw dan weer helemaal niets van.

zondag 19 juli 2015

Het bejaardentehuis op de alm.

We zijn op vakantie in Oostenrijk. Niemand heeft eigenlijk enig idee waarom we hier in hemelsnaam zitten, maar we zitten hier en dus maken we het er maar het beste van. Wij zitten op de vierde verdieping. Er is nog 1 verdieping boven ons. De vijfde dus. Daar woont de Adelaar samen met zijn vrouw. Mevrouw Ekster. De hele dag zitten zij samen op hun balkon. Kijkend naar beneden. Glurend door een verrekijker en als ze iets zien wat ze niet zint, maken ze foto’s. Ze maken een bewijsalbum. Een bewijsalbum van allerhande zaken die niet door de beugel kunnen. Volgens meneer Adelaar en mevrouw  Ekster. Hij is voorzitter roept hij meerdere malen op een dag. Voorzitter van de Europese Unie? Voorzitter van de jeu de boules club? Voorzitter van de plattelandsmannen of toch voorzitter van de FBI? Niemand die het weet, maar hij is ergens voorzitter van en zij maakt foto’s. Als bewijs.

‘Vindt u het goed dat uw zoon die ketting kapot maakt?’ Dat was onze eerste aanvaring met de Voorzitter van iets. ‘Mijn zoon maakt niets kapot. Hij maakt sinusgolven.’ ‘Dus u vindt het goed dat uw zoon die ketting kapot maakt? Hij hangt al aan een paar extra touwen omdat hij stuk is.’ ‘Dus maakt mijn zoon hem niet kapot. Dat is hij al, anders zouden er geen extra lussen inzitten. Nogmaals, mijn zoon maakt prachtige sinusgolven.’ Nu denken wij zomaar dat meneer de voorzittende Adelaar geen idee heeft wat sinusgolven zijn. We laten dat ook maar. In ieder geval staat er nu een foto in het bewijsalbum van de ketting met de gerepareerde lussen.
Daarna begon het gezeur. Over zingende mensen, over een echtpaar dat ruzie had, dat gebeurt nu eenmaal wel eens op vakantie, over voetballende kinderen, over kinderen in de lift, over kinderen die op het hek zaten, want ze hadden de Oostenrijkse boer met zijn werkmannen juist ook op die manier op het hek zien zitten. Dat zag er zo stoer uit, dat de kinderen dat ook gingen proberen. Maar nonchalant zitten op een hek is nog niet eens zo makkelijk, en over kinderen die over de brug hingen om steentjes en takjes de snelstromende rivier in te gooien. Mevrouw Ekster en haar camera hadden het er maar druk mee.

De buren hebben een hondje mee. Dat hoorden we pas toen het onweer aan kwam rollen over de bergen. Het hondje begon zielig te huilen. Eerst heel zachtjes, maar steeds een beetje harder. Wij keken met een schuin oog omhoog naar het balkon om te zien of Ekster en Adelaar de hond zouden horen. Huisdieren verboden. Terwijl het hondje bij iedere rommel iets harder begon te huilen, gingen wij steeds een beetje harder praten om de hond maar te overstemmen. Tevergeefs. ‘ Ik hoor een hond!’ riep mevrouw Ekster en klik-klik deed haar camera. Het balkon van de buren staat nu ook in het bewijsalbum. Net alsof iemand later kan zien dat er achter die deuren een huilende hond zat.

En terwijl ze het balkon van de buren fotografeerde, kwam ze tot de ontdekking dat er over de ladder op ons balkon een handdoek hing. ‘Een handdoek! Er hangt op die brandtrap gewoon een handdoek!’ En weer werd het bewijsalbum een foto rijker. Terwijl ze die foto maakte, zag ze ook een doos op het luik staan. ‘En een blokkade van het noodluik! Ze hebben er een doos met wijn op staan!’Klik-klik deed de camera boven ons. Mamma stikte inmiddels van het lachen. ‘Een lege doos. Ze is nu een lege doos aan het fotograferen. Vieren we onze vakantie in een bejaardentehuis? Waar echt helemaal niets mag?'


Voor mamma was de maat vol toen de onderburen wilden gaan barbecueën. Met vrienden en buren. Een ieniemienie barbecue dingetje werd opgesteld, kooltjes aangestoken en mevrouw Ekster kreeg een rolberoerte. ‘Ze gaan barbecueën! Hebben ze toestemming gevraagd? ‘ ‘Nee’, zei meneer de voorzittende Adelaar, en hij toog in vol ornaat naar beneden om de orde te herstellen. Even later zagen we de onderburen de brandende barbecue met behulp van een paar bezems verplaatsen. Even keken ze omhoog. ‘Niet van ons hoor, wij hebben totaal geen last van jullie barbecue. Wij hopen alleen maar dat jullie een hele gezellige maaltijd hebben.’ Mevrouw Ekster stond boven ons te stampvoeten. De onderburen riepen vrolijk terug naar boven: ‘We weten wel zeker dat het niet bij jullie vandaan komt.’ Mevrouw de Ekster begon vervaarlijk in en uit te ademen. Even later nam meneer de Adelaar weer plaats op het balkon. ‘Ik heb me netjes als voorzitter gemeld en heb gezegd dat het niet door de beugel kon dat een barbecue niet van te voren aangevraagd wordt.’ ‘Prima schat, als een man het doet, accepteert iedereen het. Vooral als je voorzitter bent, maar als een vrouw het doet, is ze direct ook een bitch.’  Laat dat nu de eerste zinvolle uitspraak zijn van het bovenbalkon waar wij het volledig en helemaal mee eens zijn.



woensdag 1 juli 2015

De slag bij Vronen. De ontsnapping.

Zoals beloofd: de ontknoping van de schrijfopdracht. Geen winst, maar ik heb nu wel weer de rust in mijn hoofd om te schrijven over onderwerpen die ik uitkies, en niet over onderwerpen die een jury voor me heeft uitgekozen. Schrijven over heksen, over zwarte magie en over tovenaars, dat hoort nu eenmaal niet bij mij thuis. Mijn verhalen gaan over de belevenissen van mijn gezin. Niets meer en niets minder. En naar mijn weten ben ik nog nooit een tovenaar of heks tegen het lijf gelopen. 



De ontsnapping.

In de vroege morgen van 27 maart wordt Finn wakker van vreemde geluiden. ‘Pap, bent u dat?’ Hij gaat overeind zitten en weet weer waar hij is. Met één beweging, zwiept hij zijn benen over de rand van het bed en gaat staan, loopt naar het midden van de hut, waar Jacob al in de weer is met een pan. Zo te ruiken met gevuld met pap. Hoewel hij thuis helemaal niet van pap houdt, zal het nu een welkome vulling in zijn maag zijn. De dag zal lang, zwaar en gevaarlijk worden. De tocht die ze willen ondernemen net zo lang, zwaar en gevaarlijk. Als ze ontdekt worden, zal dat het einde betekenen. Even twijfelt Finn of hij er wel goed aan heeft gedaan om hier te komen. Zijn eigen leven in de waagschaal te leggen om totaal onbekende mensen te helpen. Hij denkt aan zijn vader, aan zijn moeder en zijn broer en zus. Met wie hij het niet altijd eens is, maar die wel allemaal bij hem horen, 1 gezin zijn. Net als dit gezin die hem in huis heeft genomen. Van achter het gordijn komt een nieuwsgierig kijkende Simon tevoorschijn. ‘Goedemorgen, wat hebben jullie besproken?’ ‘Eten jongens. We zullen het nodig hebben. Na het eten gaan we het over de plannen voor vandaag hebben.’

Jacob schept zwijgend voor iedereen een nap met pap op. Simons moeder fronst haar voorhoofd, maar zegt niets. Allemaal eten ze hun ontbijt. Gehaast, want de spanning van gevaar hangt in de lucht. Jacob zet eindelijk zijn nap neer, kijkt in het rond en laat zijn blik op Finn rusten. Finn knikt de grote man toe. Alsof hij op dat teken heeft gewacht begint de vader van Simon te praten. ‘Finn heeft informatie opgevangen dat er vandaag een grote strijd geleverd gaat worden tussen ons en de Hollanders. Deze strijd zal anders zijn dan alle veldslagen hiervoor. Vraag me niet hoe hij dit allemaal weet,’ Weer kijkt Jacob naar Finn. En ook nu kijkt Finn met heldere ogen terug. ‘Maar ik geloof hem. Ik geloof dat we gevaar lopen als we hier blijven. Als we willen overleven zullen we moeten vluchten en dus heb ik besloten dat we weggaan. Vandaag nog. Nu eigenlijk. Finn en Simon krijgen de verantwoording. Dat is een zware taak, maar jullie schouders zijn sterk genoeg om hem te dragen.’ ‘Kom, we moeten warme kleding aantrekken en ik zal brood meenemen voor onderweg.’ De moeder van Simon staat op en begint een buidel vol te stoppen met eten. Simon kijkt naar zijn vader. Als hij begint te praten verraad een trilling in zijn stem dat hij het allemaal spannend vind.

‘Vader, gaat u niet met ons mee?’ ‘Nee, ik blijf om te zien hoe de strijd zich ontwikkelt. Als het echt zo erg wordt als Finn heeft voorspeld, dan zal ik volgen. Jullie gaan via de noordzijde het dorp uit. Voorbij de laatste huizen slaan jullie af in de richting van de Daalmeer. Blijf buiten het dorp in de beschutting van de rietkragen lopen. Probeer de oevers van de Daalmeer te volgen. Ergens in het zuidelijkste punt van het meer ligt een drassig gebied. Als jullie daar eenmaal zijn, is het grootste gevaar geweken. Neem Hillegonda op jullie nek. Vrouw, jij neemt de baby mee.’

En zo lopen twee jongens, een klein meisje en een vrouw met baby in het schemerdonker naar het noorden. Als ze ongezien het dorp hebben verlaten, versnellen ze het tempo. In het open veld zijn ze een makkelijk doelwit. Hillegonda draaft er met haar kleine beentjes achteraan. Na 10 minuten bereiken ze de plek waar het Vroonermeer een smalle sloot wordt. Finn en Simon laten zich in het water zakken, pakken Hillegonda vast en brengen haar veilig naar de andere oever. De moeder van Simon stapt ook in het water, maar valt voorover  en laat de baby los. ‘Nee!!’ Simon duikt onder water en grijpt zijn broertje vast. Die kijkt met grote ogen zijn broer aan en zet het op een brullen. Als ze even later allemaal veilig op de andere oever staan, horen ze een enorm geschreeuw uit de richting van het dorp. Er is geen twijfel mogelijk. De strijd is losgebarsten.

‘Snel, nu komt het gevaarlijkste deel. We moeten naar het zuiden, tot we bij een nieuwe sloot komen.  Niemand mag ons zien of horen. Blijf dicht bij elkaar en blijf vooral stil.’ Finn kijkt naar Simons moeder en naar de baby in haar armen. Ze knikt. Zwijgend lopen ze verder, terwijl de lucht gevuld is met geschreeuw en kletterende wapens. De slag is inderdaad fel. Finn voelt een steen in zijn maag. Hij weet welke gruwelijkheden de achterblijvers te wachten staat. ‘Daar! Wat is dat?’ Simon fluistert en wijst in de richting van het Vroonermeer. Er varen boten over het water in de richting van het dorp. ‘Pappa. Hoe kan pappa nu ontsnappen als de Hollanders over het Vroonermeer varen?’ ‘Je vader verzint wel iets Simon. Het is een wijze en sterke man.’ Snel lopen ze verder. Bij de volgende sloot, laten ze zich weer in het water zakken. ‘Het is vanaf hier veiliger om door het water weg te vluchten in de richting van het Westen.’

De tocht is zwaar, regelmatig pauzeren ze in de rietkraag. Hillegonda hangt afwisselend op de rug van Simon en dan weer bij Finn. Simons moeder heeft haar rokken uitgedaan en draagt haar baby dicht bij zich. Regelmatig kijkt ze naar achter, in de richting van hun dorp, waar het akelig stil is geworden. Eindelijk komen ze bij het moerasgebied tussen de Daalmeer en het Marenwaardermeer. Hier voelen ze zich redelijk veilig. Het is nog maar een klein stukje naar het dorp Koedijk. Finn ligt op zijn rug naar de wolken te kijken. Gek is dat. De wolken zien er net zo uit als thuis. Net alsof er niets is gebeurd, of er geen levens zijn verwoest, draait de lucht gewoon door. ‘Kijk, kijk daar. De lucht is oranje. Mooi hé?’ Hillegonda is gaan staan, Simon en Finn doen hetzelfde. De lucht is inderdaad fel gekleurd. ‘Pappa. Ze hebben het dorp in brand gestoken. Die stomme Hollanders hebben ons dorp in brand gestoken!’ Simon fluistert en de tranen lopen over zijn wangen. ‘Kom, we gaan weer verder.’ Finn neemt Hillegonda op zijn rug en begint weer te lopen. Weg van het dorp wat er niet meer is. Simons moeder komt achter hem aan. ‘Kom Simon, we kunnen niets meer doen. We zullen pappa weer zien. Hij redt zich wel.’ De groep gaat door in de richting van de zee. Nu de zon achter de wolken is verdwenen is het een stuk lastiger om te bepalen of ze nog in de goede richting gaan. Na een lange zware tocht komen ze diep in de nacht eindelijk aan op veilige grond. De vlucht is ten einde.

Naschrift:

In het jaar 1297 werd het dorp Vronen met de grond gelijk gemaakt. De West Friezen weken van hun aanvalsplan af. En de Hollanders vielen van 3 kanten tegelijk aan. 1 Groep valt aan via het kasteel van de Nieuwburg, een tweede groep van het Hollandse leger steekt met boten het Vroonermeer over en valt het dorp vanuit het  Noorden aan. De West Friezen die bij de Nieuwburg tegen zijn gehouden en weer richting het Noorden vluchten, lopen zo in de armen van dit tweede leger. Een derde leger trekt via de rand van het Waardermeer noordwaarts, om vervolgens via het oosten de laatste vluchtweg af te snijden. Voorzichtige schattingen gaan er van uit dat er tussen de 3 en de 4 duizend doden aan West Friese zijde zijn gevallen. De handvol inwoners die de slag hebben overleefd werden verbannen naar het dorp Koedijk. Waar onze hoofdrolspelers al naartoe waren gevlucht.
Finn is inmiddels weer veilig thuis. Twee dagen na hun aankomst in Koedijk kwam Jacob na een moeizame vlucht bij zijn gezin. De angst stond in zijn ogen te lezen. Finn heeft de tocht in tegenovergestelde richting opnieuw gemaakt. Zonder klein meisje op zijn rug ging de reis een stuk sneller. Hij was dankbaar toen hij in zijn tijdmachine ging zitten en terug naar zijn eigen familie kon. Simon, Jacob, Hillegonda, de baby Melchior en de moeder zijn nog vaak in zijn gedachten aanwezig.


Anna Marie Beemster-Wit