vrijdag 26 juni 2015

De slag bij Vronen.

Werkstuk.

‘Mam, we moeten informatie verzamelen over een Nederlandse veldslag, maar niet 1 vanuit de tweede wereldoorlog.  Lekker stom toch? Er zijn helemaal geen andere veldslagen geweest in Nederland.’ ‘Ja, die zijn er wel. Er zijn in het verleden zelfs meerdere veldslagen geweest. Ook hier in West Friesland. Tijdens de Middeleeuwen werd er heel hard gevochten om ieder stukje vruchtbare grond. En 1 van de allergrootste veldslagen heeft plaatsgevonden in een dorpje hier heel vlakbij. In 1297 werd tijdens een hele bloedige strijd het dorpje Vronen volledig van de kaart geveegd.’ ’En waar lag Vronen?’ ‘Op de plek waar nu Sint Pancras ligt.’ ‘Zo dichtbij? Dan ga ik daar informatie over verzamelen.’

Gedurende twee dagen leest Finn alles over de veldslag en over de geschiedenis die er aan vooraf ging. In zijn hoofd ontstaat langzaam een beeld over het West Friesland van vele eeuwen geleden: Een moerassig gebied met hier en daar zandruggen met bewoning. De West Friezen die nog steeds onafhankelijk zijn. Ze hoeven geen geld af te staan aan landheren. En als er eens een landheer komt uit de Nederlanden, dan word hij met zijn leger in een hinderlaag gelokt. De West Friezen zijn heer en meester in het drassige gebied. Ze lokken de tegenstanders de moerassen in en slaan er op los. De koning van Holland en Zeeland, Willem de Tweede verdrinkt zelfs bij Hoogwoud in 1256, omdat hij met zijn paard door het ijs zakt. Zijn zoon, Floris de Vijfde is daar zo boos over, dat hij in 1282 terugkomt naar Hoogwoud en het grootste deel van het dorp met de grond gelijk maakt. Hij vind het lichaam van zijn vader en begraaft hem in Middelburg. Vanaf 1289 was er een soort wapenstilstand tussen de Hollanders en de West Friezen. Floris noemt zich tot zijn dood in 1296 nu ook Heer van Friesland.

Een woelige periode volgt, met aanvallen over en weer. Steden worden in brand gestoken en de verliezen aan beide kanten zijn hoog. In maart 1297 zal uiteindelijk de ultieme vernietigende slag plaatsvinden. Finn zucht en kijkt naar buiten. Waar de vogels in de bomen zingen, waar in de verte spelende kinderen te horen zijn. Hoe anders is het om op te groeien in een vrije wereld. Om niet bang te hoeven zijn voor soldaten die plunderend en brand stichtend langs trekken. Dan ziet hij in een hoek van de tuin zijn tijdmachine staan. Hoe zou het zijn om af te reizen naar het Vronen van 1297? Hoe zal het zijn om de slag van nabij mee te maken? Gruwelijk waarschijnlijk. Maar ik zal dan wel de verhalen kunnen vertellen. Echt kunnen vertellen. Het besluit van Finn is genomen.


Een warm onthaal.

‘Mam, ik ga naar Vronen. Ik ga kijken of ik kan helpen.’ ‘Geen spraken van! Veel te gevaarlijk! Ik laat je niet zomaar afreizen naar een veldslag!’ ‘Maar mam, misschien kan ik wel helpen om een paar kinderen te laten ontsnappen. U zegt zelf altijd dat kinderen onschuldige slachtoffers zijn in oorlogen!’ Mamma aarzelt, maar het is wel waar. Kinderen zijn altijd de dupe van acties van volwassenen. En haar zoon is geen kleine jongen meer. Hij heeft al een aantal avonturen tot een goed einde weten te brengen. ‘Je hebt gelijk. Als je maar heel goed uitkijkt, want er zijn maar weinig mensen die de slag hebben overleefd.’

Finn maakt zijn tijdmachine in orde, kijkt of alles nog goed vast zit, zodat hij wel weer weg kan uit 1297. Een dag naar het verleden is best leuk, maar om nu de rest van je leven zonder elektriciteit te zitten, zonder iPad en zonder televisie; nee, dat is wel een heel huiveringwekkende gedachte.

‘Hier, dit moet je meenemen!’ Mamma komt aangelopen met een ridderhesje. ‘En dit neem je ook mee.’ Van achter haar rug tovert ze een houten schild en een houten zwaard tevoorschijn. ‘Mam, ik denk dat ik volledig voor gek loop met die houten dingen. De oorlog werd gevoerd met echte ijzeren zwaarden. Met soldaten te paard. Dit gaat geen zwaardslag tegenhouden hoor!’ ‘En toch neem je het mee. Anders ga je dat werkstuk maar voorbereiden achter de computer en boven de boeken in plaats van als een kip zonder kop rond te gaan lopen in dat moerasgebied waar de vijand overal loert.’

Finn kijkt naar zijn moeder, zucht en haalt zijn schouders op. Hij weet inmiddels dat een discussie voeren met zijn moeder een kansloze missie is. Hij trekt het hesje aan, pakt het zwaard en het schild en zet ze in de tijdmachine. Zijn moeder krijgt nog een knuffel, hij zwaait naar zijn vader en stapt in. Gordels vast, landingsplaats en jaartal worden ingetypt en hij zoeft naar Vronen 1297.

Baf! De machine klapt op de grond en zakt direct scheef. Finn stoot ondanks de gordel zijn hoofd tegen het stuur. ‘Au! Verdorie. Lekkere landing zeg, ik ben al gewond voor de strijd losbarst.’ Hij klikt de gordel los, pakt zijn zwaard en schild en stapt uit. Plats. Met zijn rechterbeen zakt hij een heel stuk de blubber in. ‘Wat is dit nu weer? Ik lijk wel in een sloot te staan. Eerst de machine maar goed op het droge zetten.’ ‘Wie ben jij en wat ben je aan het doen met die houten doos?’ Finn draait zich geschrokken om, heft zijn zwaard en staat oog in oog met een jongen die bijna net zo groot is. ‘Dit is mijn hut, maar ik geloof dat ik een beetje in het water sta.’ ‘Laat mij je helpen.’ De jongen duwt net als Finn en even later staat de tijdmachine op de harde ondergrond. ‘Mag ik er ook eens in?’ ‘Ja, natuurlijk. Ik ben Finn. Hoe heet jij?’ ‘Ik ben Simon. Simon van Jacob.’ ‘Woon je hier in de buurt?’ ‘Ja, kom maar mee. Ik woon hier heel dichtbij. In het dorpje Vronen.’ Finn staat stil en kijkt naar de smalle rug van Simon die voor hem uit loopt. Zou deze jongen er over een paar dagen niet meer zijn? Zouden zijn beenderen na vele eeuwen opgegraven worden? Of zou hij als 1 van de weinige inwoners kunnen ontsnappen aan de troepen van de Hollanders? ‘Kom je? Dan kun je mijn familie ontmoeten. Ik heb een zusje Hillegonda en een baby broertje. Hij heet Melchior. Alle mannen in mijn familie heten Arnold, Simon, Jacob of Melchior. Als er nog een jongensbaby komt gaat die dus Arnold heten.’ Finn luistert met open mond naar de vrolijk pratende jongen die voor hem loopt. Ik moet ze helpen. Ik moet er voor zorgen dat ze weg kunnen om ergens anders in vrede en vrijheid verder te leven. ‘Ik heet ook Jacob roept Finn naar Simon. Finn Jacob.’ Hij begint te rennen om Simon niet uit het oog te verliezen.

‘Kijk, onze hoeve staat hier met de anderen op deze zandrug. Overal om ons heen ligt water. Daar ligt het Vronermeer en daar ligt de Waerd. Er liggen nu kampementen van de West Friese soldaten bij ons dorp. We willen onze vrijheid terug en plannen een aanval op die stomme Hollanders die denken dat ze ons kunnen onderdrukken! Maar wij laten ons niet dwingen om een heer te dienen. Wij houden van onze vrijheid en van ons land. Dat laten we niet zomaar afpakken. Wat denken ze wel! Zie je die rietkragen? Daar liggen de hinderlagen. Als de arrogante Hollanders komen met hun paarden en wapentuig om ons een kopje kleiner te maken, dan zakken de paarden in het water weg. Dat is voor ons het teken om aan te vallen en kunnen we ze zonder al te veel problemen verslaan.’

Finn is onder de indruk van de inzichten van deze jongen. De magere jongen, met de versleten broek en de blozende wangen. Om hem heen is het een en al bedrijvigheid. Plotseling staat er een reusachtige man voor hem die hem bij zijn schouder pakt. ‘Wie ben jij? En wat kom je hier doen? Jij bent een spion van de Hollanders is het niet? Jouw kleren zijn te netjes en jouw wapentuig kennen we hier niet.’ ‘Nee, meneer. Ik ben een West Fries! Ik kom uit de Waerd. Mijn naam is Finn Jacob. Finn wijst in de richting die Simon hem net aanwees. ‘Echt waar, ik ben geen Hollander en ook geen spion! Ik ben een doodnormale jongen!’ Snel denkt hij na. Wat heeft hij ook alweer geleerd over de West Friezen en de Hollanders? ‘We moeten zorgen dat we de dwangburchten van de Hollanders tegen de vlakte slaan. Dan kunnen we in vrijheid op onze eigen grond blijven wonen.’ De grote barse man laat hem los. Hij kijkt doordringend naar Finn, en loopt dan weg. Snel duiken Finn en Simon de boerderij van Simon in. Pfft, dat ging maar net goed.

In de boerderij is het gezellig. Het vuur brand en in een hoek speelt het zusje van Simon met takjes en ronde klei bolletjes. ‘Simon!’ Roept ze als ze haar broer ziet. Ze geeft hem een knuffel en kijkt dan nieuwsgierig naar Finn. ‘Hallo, ik ben Finn.’ Finn steekt zijn hand uit, maar in plaats van een hand geeft Hillegonda hem een stevige knuffel. Ze hangt aan zijn been en smeert ondertussen haar vieze gezichtje af aan zijn schone broek. ‘Wat draag jij gekke kleding.’ ‘Hillegonda, laat die jongen met rust. Ga maar weer spelen.’ In een andere hoek van het huis zit een vrouw op een kruk. ‘Willen jullie iets eten?’ Beide jongens knikken en de vrouw schept twee nappen vol met dampende soep. Er zitten mooie stukken vlees in en Finn beseft opeens dat hij vanmorgen voor het laatst iets heeft gegeten. ‘Dank u wel mam. Dit is Finn hij is mijn vriend.’ Finn geeft de moeder van Simon een hand en begint te eten.  Als de soep op is, komt de vader van Simon binnen. Hij kijkt zwijgend naar de vreemdeling in zijn huis en strekt zijn rug. ‘Wie ben jij? Ik hoorde dat er een stadse jongen in mijn huis was aangekomen. Een stadse jongen uit de richting van de Waerd? Moeten wij elkaar kennen? Kom jij mijn gezin bedreigen? Wie ben jij en wat kom je hier doen?’

Finn zet zijn lege nap neer, loopt op Jacob af en geeft hem een hand. “Mijn naam is Finn. Finn Jacob. Ik ben hier om u te vertellen over de gevaarlijke strijd die hier in Vronen gaat plaatsvinden. Ik wil u  vertellen over het gevaar dat u loopt als u hier blijft. En niet alleen u, ook uw vrouw en kinderen zullen hun leven niet zeker zijn.’ ‘Onzin!’ Buldert de enorme man. ‘Wij West Friezen zijn heer en meester in het voeren van oorlogen tegen de Hollanders. Wij lokken ze het drijfzand in; het water; het moeras en dan komen we tevoorschijn. Geen spaan laten we heel van die geldwolven!’ ‘Maar meneer, dat is het nu juist. Ik heb berichten opgevangen dat jullie nu niet in kleine groepen vanuit het moeras aanvallen, maar als 1 groep ten aanval trekken vanuit dit dorp. Jullie zullen geen schijn van kans hebben tegen het wapengeweld van de Hollanders. Gelooft u me  alstublieft. U loopt groot gevaar als u hier blijft!’ De man staat zwijgend te luisteren. Hij kijkt Finn aan en knikt. ‘Ik heb inderdaad gehoord dat de Bisschop van Utrecht, Willem Berthout van Mechelen een voorstander is van een andere tactiek. Maar als we daar gehoor aan geven, kunnen we van alle kanten worden ingesloten en worden we in de pan gehakt! We moeten onze eigen aanvalsplan blijven volgen! Ik zal het ze zeggen ook!’ ‘Meneer, het is al te laat. De plannen voor de aanval zijn gesmeed en zullen morgen ten uitvoer worden gebracht.’


‘Morgen? Wat weet jij allemaal snotneus? In het overleg tussen de heren is bepaald dat we op 28 maart zullen strijden. Overmorgen dus. Er is besloten dat als de gesprekken tussen de West Friezen en de Hollanders niet het gewenste resultaat opleveren, we op donderdag 28 maart ten strijde zullen trekken.’ ‘Maar dat is het juist! De Hollanders gaan zich niet aan die afspraken houden! Ze zijn jullie nog steeds als minderwaardig en zijn uit op jullie totale vernietiging zodat ze ook in west Friesland kunnen heersen! U moet me geloven! U heeft een laatste kans om uw gezin in veiligheid te brengen! Waarom zou ik u dit vertellen? Ik heb niets te verliezen. Mijn familie woont hier niet, mijn broer en zus lopen geen gevaar. Die zijn in veiligheid. Ook u kunt uw kinderen redden. U kunt uw kinderen een toekomst geven. Maar die toekomst ligt niet hier. Hij zal elders liggen.’ Finn voelt dat het zweet van zijn rug loopt. Hij kijkt naar Simon en Hillegonda, hij kijkt naar Simons moeder die de baby in haar armen wiegt en hij kijkt naar de grote man die voor hem staat. ‘Goed,’zegt Simons vader uiteindelijk. ‘Ik zal naar je luisteren. Ga zitten en vertel wat je plannen zijn. Vrouw, breng de kinderen naar bed.’ Simon protesteert en wil bij het gesprek blijven, maar zijn vader hoeft hem alleen maar doordingend aan te kijken. Ook Simon verdwijnt achter een gordijn. Finn vermoed dat daar het slaapvertrek is. Jacob schenkt twee pullen met bier in en gaat zitten. Hij gebaart Finn om hetzelfde te doen. In de nacht zal een gedegen ontsnappingsplan worden beraamd.

Wordt vervolgd.


maandag 15 juni 2015

Waterballet

Omdat we best wel ver van de bewoonde wereld afzitten, zet mamma altijd een zwembad op in de zomer. Dan hoeven we niet iedere keer naar 1 van de vele zwemmeertjes te rijden om verkoeling te vinden. Nee, mamma heeft bedacht dat het rustiger is als we ook een zwembad in de tuin hebben staan. Aan het einde van de middag, als pappa thuiskomt van zijn werk, gaan we vaak evengoed nog naar 1 van de meertjes, om te picknicken en om nog een verkoelende duik te nemen.

Goed, het zwembad. Dat moet dus gevuld worden met water. Met heel veel water, want het zwembad is fors. De tuinslang wordt aan de watertank gekoppeld en er stroomt heerlijk fris, drinkwater het bad in. Maar een paar weken geleden, toen we het terras wilden schoonmaken, koppelde mamma de slangen aan de watertank en het water kwam niet alleen uit de spuitmond, maar ook uit verschillende openingen in  de slang.  Tijd om een nieuwe waterslang te kopen. Deze had 10 jaar naar behoren gewerkt en pappa wilde gewoon weer dezelfde, maar mamma heeft iets nieuws gezien op televisie. Een slang die je aankoppelt en als er water uitkomt, dan zet de slang op. Hij kan dan enorme afstanden afleggen, en als je de kraan uitzet, dan rolt de slang zichzelf weer op. Helemaal handig dacht mamma. Dus er moest zo’n nieuwerwetse slang komen. Dat heeft ze geweten.

‘Jongens, ik ga het zwembad weer opzetten. De komende tijd wordt het heerlijk weer, dus dan kunnen we lekker in het zwembad zwemmen.’ ‘Ja! En gaat u dan dit jaar ook een keer zwemmen?’ ‘Nou, dat weet ik nog niet hoor. Ik hou niet zo van zwemmen en van water. Ik ga er wel bijzitten met een boek voor mezelf en een stapel handdoeken voor jullie.’ ‘Kom op mam, ga nou toch ook 1 keer te water. Het is zo ontzettend lekker!’ ‘Dat zal wel, maar ik hou nu eenmaal niet zo van natte kleding aan mijn lichaam. En een plakkend badpak is al helemaal verschrikkelijk.’

Mamma begint met het uitzoeken van een vlakke plek in de tuin. Nu zul je denken dat het zwembad gewoon ieder jaar op dezelfde plek kan staan, maar onze ondergrond is veen. En veengrond beweegt. Ieder jaar is het dus een zoektocht naar een voldoende vlakke plek. Als de perfecte plek voor dit jaar is gevonden, gaat mamma aan de slag met een luchtpomp. Als het bad volledig is opgepompt, haalt ze de nieuwe waterslang uit de doos. Ze koppelt de tussenstukken aan de slang en aan de watertank. Het feest kan beginnen.

‘Bellen jullie maar een paar vriendjes. Dan maken we er een feestje van met een high tea en een barbecue.’ ‘Ja! Mogen we allemaal 2 vriendjes uitnodigen?’ ‘Prima, en zet straks meteen stoelen buiten, dan kunnen jullie lekker in de zon zitten als er niet gezwommen wordt.’ Iedereen gaat aan de slag. Rune, Julia en Nisse bellen hun beste vrienden en beginnen daarna aan de stoelen. Mamma zet de kraan open en straalt als een klein kind als de slang daadwerkelijk steeds groter wordt en soepel achter haar aan rolt richting zwembad.

Terwijl het bad al aardig gevuld raakt, druppelen de vriendjes binnen. Mamma zet de kraan even uit, zodat ze met de ouders afspraken kan maken over het ophalen en terugbrengen van de kinderen. ‘Zo, eerst limonade met iets lekkers. Dan kunnen jullie daarna lekker zwemmen.’ ‘Gaat u ook zwemmen?’ ‘Nee, mijn moeder houdt niet van water en niet van nat worden.’ ‘Dat is best wel vreemd. Iedereen houdt toch van zwemmen, of heeft u geen diploma’s?’ ‘Jawel, alle diploma’s, maar ik hou gewoon niet meer zo van water. Ik zal de kraan weer aanzetten voor het laatste beetje water dan kunnen jullie zwemmen.’

En daar, precies daar gaat het verkeerd. Mamma zet de hendel op de watertank weer open, loopt naar de spuitmond en pakt hem op van de grond. Misschien komt het door de zon, misschien door de nieuwigheid, misschien door een val op de grond, maar in ieder geval schiet het spuitstuk los op het moment dat het water er met grote kracht doorgepompt wordt. Heel even lijkt het mee te vallen, maar door de kracht van het water, begint de slang te kronkelen als een dolle. Mamma kan niets anders dan de slang los laten. De slang is nu vrij van enige weerstand en stuitert over de grond heen en weer. Alles natspuitend wat er in de omgeving staat. Mamma voorop. Mamma kronkelt en springt met de slang mee in een poging om hem te pakken te krijgen. De slang laat zich echter niet vangen en geniet van de verworven vrijheid. Mamma wordt natter en natter. Het water druipt uit haar haren, het water loopt in stralen van haar gezicht en haar kleren worden steeds donkerder van het water. Ondertussen slaakt ze allerhande kreten. Wij waren in eerste instantie met stomheid geslagen, maar dan barsten we toch in lachen uit.

‘Dit is het meest geweldige zwemfeest waar ik in tijden ben geweest. Gratis optreden van een dansende moeder.’ ’Voor iemand die niet van water houdt, is dit best wel een grappige show. Dit zie ik mijn moeder niet zo snel doen.’ ‘Moeten we je moeder niet even helpen?’ ’Nee, mijn moeder is altijd heel koppig en ze wil alles altijd zelf doen. Laat haar maar even.’  De kinderen nemen nog een slok limonade, eten nog een cakeje en leunen rustig achterover.

Eindelijk, heeft mamma de slang te pakken, ze raapt de spuitkop op van de grond, drukt die tegen de waterkracht in op de slang en de waterstroom stopt. Heel voorzichtig loopt mamma achteruit naar de watertank en sluit de kraan af. ‘Jullie zwembad staat klaar. Veel plezier, ik ga me geloof ik even verkleden.’ Mamma vertrekt naar boven en komt even later droog en fris naar buiten. Christopher klimt uit het zwembad en loopt naar mamma. ‘U bent echt de meest vreemde moeder die ik in mijn leven ben tegengekomen, bij jullie gebeurt er altijd iets raars. Vrolijk raars, verander dus maar niet, maar toch ben ik heel blij dat u niet mijn moeder bent. Ik zou me denk ik kapot schamen.‘


Daar kon mijn moeder het mee doen. Met een kop koffie ging ze op 1 van de stoelen zitten en genoot ze van alle reuring in en rond het zwembad.  Langzaam verspreidde zich een enorme lach op haar gezicht. Met stip de meest vreemde moeder. Wat een compliment!

Dit bedoelen we nu. In zeilpak, onder een paraplu, beschermd met een dikke laag zonnebrandcrème. Spoort echt niet, die moeder van ons.

maandag 1 juni 2015

Klopgeest.

De slaapkamer van de kinderen ligt aan de rechterkant van het huis. Op de eerste verdieping. Als je achter het huis staat, dan is de slaapkamer aan de linkerkant. Het is maar net hoe je naar het huis kijkt dus eigenlijk. Nisse slaapt aan 1 zijde en Rune en Julia slapen aan de andere kant. Heel gezellig. Pappa en mamma denken daar wel eens anders over, maar dan hadden ze maar een groter huis moeten kopen. Of minder kinderen moeten krijgen. Er zijn 3 kinderen en maar 1 slaapkamer, dus liggen ze regelmatig nog een hele tijd samen te kletsen. Of te giechelen , of maken ze ruzie. En als de kinderen ruzie hebben, vinden pappa en mamma dat niet heel erg leuk. Dan stampen ze om de beurt naar boven, en dan beginnen ze te bulderen. Of ze sluipen naar boven en bulderen dan net zo hard dat het nu toch echt stil moet zijn.

Omdat het huis dicht tegen het bos aan staat, horen ze altijd wel de bomen ruisen, of ze horen de vogels, de das die ergens zijn burcht heeft vlakbij het huis, een grazende eland of hert. Het bos is vol geluiden. Soms horen de kinderen geluiden die ze niet herkennen. Vreemde geluiden, alsof iemand op de deur klopt, en soms horen ze zelfs iemand lopen met zware schoenen. Dat zou helemaal niet moeten kunnen, want in huis mag je niet met schoenen lopen en de grond buiten is van veen, daar kun je geen zware stampende schoenen  op horen. Maar dat horen de kinderen dus soms wel. En zuchten. Die stampende schoenen worden gevolgd door diepe zuchten. Alsof iemand uiterst vermoeid terug komt van een uitputtende wandeling. Twee keer ging het zuchten over in snurken. Nisse durfde het aan om voorzichtig bij pappa en mamma te gaan kijken, maar die lagen rustig te slapen. Zonder zuchten, zonder snurken en zonder zware stampende schoenen.

Nisse, Rune en Julia snappen er niets van. Op een dag besluiten ze om het aan pappa en mamma te vertellen. Aan de keukentafel  bij het ontbijt beginnen ze te vertellen over het geklop en het gezucht. Het gesnurk laten ze nog even voor wat het is. Straks denken pappa en mamma dat de kinderen een klap van de molen hebben gehad, mogen ze ’s avonds geen detectives meer kijken. Pappa denkt dat het de wind is die om het huis loeit. Mamma zoekt de oplossing in de vlierbloesem boom die tegen het huis aan groeit. Na het ontbijt maakt ze direct korte metten met de boom. Als eerste snoeit ze de uitstekende takken van de struik en daarna zaagt ze de stam in stukken. Steeds kleiner wordt de boom tot er niets meer van over is gebleven. Rune zit binnen in de woonkamer en hij keurt het werk van mamma goed. Er komt opeens heel veel zonlicht het huis binnen.

Die nacht horen de kinderen inderdaad geen geklop en gezucht meer. Mamma is tevreden. Het was dus gewoon de boom. Maar tijdens de tweede nacht komt het geklop weer terug. De kinderen maken pappa en mamma wakker. Pappa hoort als eerste iemand heel hard zuchten en mamma geeft een gil als er opeens iemand begint te snurken. De kinderen kruipen die nacht allemaal bij mamma in bed. Pappa vindt dat ze zich niet zo moeten aanstellen, en gaat in het bed van Nisse liggen. Hij luistert een hele tijd naar het gesnurk tot het helemaal stil wordt in huis. Het is vast een das, het is vast een das, het is vast een das herhaalt pappa in zichzelf tot hij in slaap valt. De volgende ochtend als het weer licht is, gaan ze allemaal op onderzoek uit. Ze kijken onder de bedden, en zoeken naar verborgen ruimtes. Ze vinden niets. Pappa zoekt buiten naar het hol van de das. Die vind hij bij de oude Utedas. Die staat echter te ver van het huis vandaan om de geluiden te verklaren.

Aan de ontbijttafel is het deze ochtend stil, heel erg stil. Ieder is met zijn gedachten bij de afgelopen nacht. Waar komen die geluiden nu toch vandaan?  ’s Middags gaat mamma boven stofzuigen. Ze zuigt heel goed onder de bedden, ze neemt alle kieren mee en zelfs de inbouwkast wordt grondig gereinigd. Maar nergens komt ze een geheime ruimte tegen. Tot de stofzuiger achter een kast blijft haken. Mamma zit op dat moment half in de oude trapkast en geeft een ruk aan de stofzuigerslang. Door die beweging verschuift de oude kast naast de balkondeur een klein stukje. Als de trapkast ook weer helemaal stof en spinvrij is, ziet mamma dat de kast naast het balkon een stukje is verschoven. Als ze de kast terug wil schuiven, ziet ze iets vreemds. Naast de kast zit een schroef in de muur. Mamma schuift de kast nog een stukje verder van de muur af. Dan ziet ze nog meer schroeven. Met een vreemd gevoel in haar buik klopt ze op de muur. En dat klinkt hol. Heel erg hol. Mamma krijgt het ijskoud en ze rent naar beneden. ‘Ik heb het gevonden! Ik heb het gevonden!’ ‘Wat heb je gevonden?’ Vraagt pappa die de puzzel in de krant oplost. ‘Ik heb de geheime ruimte gevonden!’ ’Welke geheime ruimte?’ ‘De ruimte waar het geklop en gesnurk vandaan komt!’ ‘Kom op nou, je bent verdorie volwassen. Dat de kinderen de geluiden soms eng vinden in het donker is tot daar aan toe, maar dat jij nu ook al over geheime ruimtes begint slaat echt helemaal nergens op.’ Pappa is een beetje geïrriteerd en buigt zich weer over zijn puzzel. ‘Prima, dan los ik het mysterie zelf wel op. Geef me een  schroevendraaier.’ ‘Waar heb je die nu voor nodig?’ ‘Om de geheime ruimte te openen natuurlijk. Wie gaat er met me mee?’

De kinderen staan nu alle drie in de keuken en kijken naar mamma. ‘We durven alleen mee als pappa ook mee gaat.’ ‘Oké, oké. Ik ga wel weer. Laat maar eens zien wat je gevonden hebt.’ In optocht gaan ze naar boven. ‘Daar, naast de kast zitten schroeven in de muur.’ ‘En vanwege een paar schroeven, haal je mij van mijn puzzel weg? Het zijn een paar schroeven die iemand ooit eens in de muur heeft geschroefd. Niets bijzonders.’ ‘Maar waarom zou iemand schroeven in de muur willen schroeven?’ Dat weet pappa ook niet. Maar hij weet wel dat hij vandaag geen rust meer krijgt als hij niet nu de schroeven uit de muur draait. De eerste schroef gaat er makkelijk uit, maar de tweede zit iets dieper. Als de schroef er toch eindelijk uit is, verschijnt er een kier. ‘Krijg nu wat.’ Mompelt pappa. ‘Het zal toch niet?’ De kinderen staan naast mamma. Ze vinden het heel spannend.

‘Wat als er straks iemand achter dat luik ligt?’ ‘Dat kan natuurlijk helemaal niet! Wij wonen hier nu al 5 jaar. Wie zou er dan moeten liggen?’ ‘Iemand die vermist is.’ Rune kijkt met een ernstig gezicht naar de muur, waar de kier bij iedere schroef die eruit komt, breder wordt. ‘Jongens. Er ligt echt helemaal niemand achter de muur. Ik denk dat dit gewoon het oude luik van de schoorsteen is. Niets bijzonders. Kijk maar.’ Pappa heeft de laatste schroef in zijn handen en zet de schroevendraaier in de kier. Er zwaait een oude deur open. Pappa schijnt met zijn zaklamp naar binnen en deinst dan geschrokken terug. ‘Het zal toch verdomme niet zo zijn?’ Pappa is lijkwit en kijkt met grote verschrikte ogen naar mamma. ‘Het zal verdomme toch niet echt zo zijn?’ Mamma is heel bang, maar haar nieuwsgierigheid wint het van haar angst. Ze pakt de zaklamp uit pappa’s hand en duwt hem opzij.
Ze duwt de deur open en schijnt naar binnen. Haar ogen moeten even wennen aan het donker, maar dan ziet ze een enorme ruimte onder het dak. De slaapkamer van de kinderen zou eigenlijk een heel stuk breder kunnen zijn. ‘Misschien kunnen we de slaapkamermuur wel wegbreken, dan hebben de kinderen een grotere kame……’ Helemaal aan het einde van de ruimte staan twee schoenen. Twee grote zware mannenschoenen. Verder niets. Verder is de ruimte helemaal leeg. Twee grote zware mannenschoenen staan netjes naast elkaar.

Mamma ziet nog witter als pappa als ze begint te raaskallen over logeren in een Vandrarhem en over rusteloze mensen de deur wijzen.  En dus stappen ze even later met zijn vijven in de auto en laten ze de deur van het huis gewoon open. Rune, Nisse en Julia begrijpen er helemaal niets van. ‘Pappa, ligt er nu iemand achter die deur?’ ‘Nee, er ligt helemaal niemand in ons huis.’ ‘Maar waarom gaan we dan logeren?’ ‘Voor de gezelligheid. We gaan gezellig een keer ergens logeren. Vanavond lekker eten zonder de afwas te hoeven doen, lekker slapen en wakker worden met een ontbijtje met verse eieren en warme broodjes.’ ‘Dat kunnen we thuis toch ook doen?’ ‘Nee, dat kunnen we niet. We gaan vandaag gezellig uit logeren!’ Mamma klinkt heel boos. Ze klinkt helemaal niet alsof ze het gezellig vind dat we gaan logeren in een Vandrarhem.

In de Vandrarhem begrijpen de eigenaren niet zo heel goed waarom we willen logeren. Avondeten, dat doen we hier wel vaker, maar logeren? ‘Zijn jullie aan het schilderen en komen jullie daarom bij ons slapen?’ Julia legt uit dat er ’s nachts vreemde geluiden te horen zijn. Kloppen, zuchten, zware voetstappen gevolgd door gesnurk. De eigenaar van de Vandrarhem knikt en kijkt een beetje vreemd uit zijn ogen. ‘Jullie wonen toch aan de oude spoorlijn? In zo’n arbeidershuisje van spoormedewerkers?’ ‘Ja, dat klopt. Maar het spoor is weg hoor. We wonen zeg maar aan de oude spoordijk.’ ‘Wacht even.’ De man loopt weg en keert even later weer terug met een dik boek vol oude krantenknipsels. ‘Uit de omgeving. Mijn vader vond het altijd heel bijzonder als er iets uit deze regio in de krant stond. Dus knipte hij die artikelen uit. Kijk, geboorteadvertenties, een auto ongeluk en een verdrinking, een 100 jarige buurman.’ De kinderen kijken naar de artikelen en de vergeelde foto’s maar snappen niet wat dit boek te maken heeft met hun huis. ‘Kijk, hier staat het.’ De Vandrarhem man schuift het boek over tafel naar pappa en mamma.

Sprallig 24 december 1901,
In Spralling is de 35 jarige treinwachter Lasse  vermist. Hij is afgelopen vrijdag 2 december voor het laatst gezien toen de trein van Kulle naar Torv langskwam. Hij heeft de kaartjes van de passagiers geknipt en heeft nog een praatje gemaakt met de machinist. ‘Hij was net zo vrolijk als altijd en we hebben elkaar een prettig weekeinde gewenst.’ Toen de trein gistermiddag maandag 23 december, echter langskwam, was er van Lasse geen spoor. Wie meer weet over de verblijfplaats van Lasse kan de veldwachter bellen: 42808

‘Lasse was weg en hij bleef weg. Er verschenen in de eerste weken regelmatig stukjes in de krant. Soms had iemand hem in het bos gezien, soms als passagier in de trein, er kwam zelfs een melding dat hij naar het warme Spanje was vertrokken, maar eigenlijk kwam het verlossende antwoord nooit. Lasse was gewoon verdwenen.’ ‘Wat heeft dit met ons huis en met de gevonden schoenen te maken?’ ‘Lasse woonde en werkte in jullie huis. Misschien is hij overleden en is zijn lichaam nooit gevonden en komt hij af en toe nog eens kijken.’ ‘Maar dat verklaart toch niet waarom zijn schoenen achter een dichtgetimmerd schot stonden?’ ‘Nee, inderdaad. Daar hebben jullie gelijk in. Misschien is hij wel het slachtoffer geworden van een moord. En is zijn lichaam achter het schot verstopt. Zullen we de politie bellen en de schoenen laten ophalen?’

Samen met de Vandrarhem man rijden ze weer terug naar huis. Opeens is heel duidelijk dat ze over het oude spoor rijden. En als hun vertrouwde huis tussen de bomen door zichtbaar wordt, ervaren ze wat de passagiers rond 1900 ook moeten hebben ervaren. Een Smultronstalle midden in het bos. Een soort Hans en Grietje huisje. En heel even lijkt het net alsof er een man met een pet zwaaiend naar ze toe komt. Nisse, Rune en Julia zwaaien terug. ‘Naar wie zwaaien jullie?’ Vraagt mamma met een verbaasde blik in haar ogen. ‘Naar die meneer met die pet die daar liep.’ Antwoord Julia. ‘Welke meneer met pet?’ Vraagt pappa en de volwassenen kijken alle drie om zich heen. Aan het begin van de spoordijk draait de politiewagen hun pad op.

‘Zo, dus jullie hebben een paar oude schoenen gevonden waarvan jullie denken  dat ze van de vermiste Lasse zijn? Laten we maar eens gaan kijken naar die schoenen en naar die geheime ruimte.’ De politieagent loopt met zijn hond door de tuin in de richting van het huis. Aarzelend volgen de kinderen hem. Ze zijn een beetje bang voor de grote hond, maar nog banger voor wat er straks gevonden gaat worden in de geheime ruimte. Straks hebben ze 5 jaar naast een skelet geslapen. Dat zou wel heel erg griezelig zijn.

‘Laat maar eens zien waar de schoenen staan.’De agent trekt zijn laarzen uit en zet ze op de veranda. Pappa gaat voorop, de politieagent loopt vlak achter pappa en de anderen volgen. Iedereen is stil. ‘Hier, kijkt u maar. Hier vonden we een luik en daar helemaal achteraan staan de schoenen. Wilt u mijn zaklamp gebruiken?’ pappa ratelt aan 1 stuk. Die is ook zenuwachtig denkt Nisse. De agent neemt de zaklamp van pappa over, tuurt in de ruimte en klikt de lamp weer uit. ‘Ik zie helemaal niets. Geen schoenen, geen lichaam, zelfs geen spinnenweb. Alleen een paar oude wespennesten.’ ‘Hoe kan dat nu? Er staan toch duidelijk schoenen!’ pappa schijnt met de zaklamp naar binnen en begint opnieuw te mompelen: ‘het zal toch niet? Het zal toch verdorie niet?’ Mamma neemt de lamp weer van pappa over en ziet ook geen schoenen meer staan. ‘Hij is het huis uit. Hij heeft na zoveel jaren eindelijk de uitgang weer gevonden.’ De agent gaat hoofdschuddend naar beneden, trekt zijn schoenen aan, neemt de hond weer mee en stapt in de auto.

Samen met de Vandrarhem man rijden de kinderen met pappa en mamma weer terug. Ze zijn allemaal met hun gedachten bij de geheimzinnige schoenen en bij de verdwenen Lasse. ‘En toch stonden er schoenen.’ Zegt pappa als hij zijn fotocamera tevoorschijn haalt. ‘We zijn toch niet gek?’





Na hun logeernacht in de Vandrarhem gingen ze weer gewoon terug naar huis. In de jaren die volgden hoorden ze nooit meer zuchten, nooit meer zware voetstappen, nooit meer gesnurk, Behalve dan van pappa, en hoorden ze nooit meer iemand kloppen. Maar iedere keer als ze over de spoordijk aan kwamen rijden naar huis, stond daar een man met een pet naar de kinderen te zwaaien. En de kinderen zwaaiden altijd terug.