maandag 20 juni 2016

De boze bostrol.

Hallo Jasper, ik mag met de familie mee kamperen. Dat schijnt heel leuk te zijn. Slapen op een wiebelend luchtbed en maar hopen dat hij niet lek is, plassen in een emmertje of tegen een boom en eten koken op een vreemde stalen pan die op een gasfles staat. ’s Morgens je tanden poetsen op een rij bij de wasbakken met een handvol andere kamperende mensen die je overigens niet kent en dan op een wankele stoel relaxed een boek lezen. Ondertussen sla je muggen naar het hiernamaals en wordt je gebeten door rode bosmieren. Ze zijn hier helemaal enthousiast.

En dan sta je opeens op de camping met een tent in een hagelbui. Best gezellig inderdaad het tikken van de hagelstenen tegen het tentdak. Voor mij hebben ze een speciaal bed gemaakt. In een keukenkast. Ik slaap in een keukenkast! De meeste mensen willen geen muizen in hun keukenkast, maar in dit gezin kan een heleboel niet gek genoeg. De eerste nacht hoorde ik gesnuif en gesnuf. Nadat ik van de eerste angst bekomen was, ging ik heel voorzichtig buiten kijken. Daar zat een kleine bostrol. Een hele lelijke kleine bostrol. Dit mag je eigenlijk niet zeggen, maar bostrollen zijn altijd lelijk. Dat hoort zo, anders zijn het geen bostrollen.

Terwijl ik voorzichtig naar buiten liep, in de richting van de bostrol, zag ik dat het een ondeugende bostrol was. Hij haalde bij alle tenten de haringen uit de grond. Snel rende hij van de ene tent naar de andere tent. Tsjak-tsjak-tsjak vlogen de haringen door de rondte. ‘Wat ben jij aan het doen?’ Vroeg ik hem. Hij schrok zich een apehoedje en wilde het op een rennen zetten. Toen hij zag dat ik het was en niet een boze campingeigenaar, en ook geen:  ’s nachts naar het toiletgebouw om te plassen kamperende gast was, stond hij stil. ‘Ik haal iedere nacht alle haringen los.’ ‘Dat zie ik ook wel, maar waarom?’ ‘Omdat al deze mensen in mijn tuin staan. Ik ga toch ook niet zomaar bij iemand in de tuin staan met mijn huis?’ ‘Waar is jouw huis dan?’ Vroeg ik hem. ‘Daar. Dat is mijn huis.’ Hij wees naar een boom in het midden van het veld. De mooiste van het veld. De boom die voor schaduw zorgt als het heel warm is, de boom die geruststellend ruist in de wind en de boom die beschutting biedt tijdens harde regenbuien. De boom waar grote mensen mee knuffelen als ze het ook allemaal niet meer weten. ‘Dat is mijn huis, ik woon daar al mijn hele leven en dan opeens wordt je op een ochtend wakker en sta je midden op een camping! En hebben ze hier iets aan mij gevraagd? Ben je mal, natuurlijk niet! Ik moet alles zo maar goedvinden en nu is het gedaan met mijn rust.’

‘Dat is natuurlijk allemaal heel vervelend, maar om dan maar tenten te saboteren, is toch ook de oplossing niet.  De camping gaat niet zomaar weg, dus we moeten op zoek naar een ander huis voor je waar je weer helemaal tot rust kunt komen.’ ‘Ik ga niet verhuizen! De camping gaat maar weer verhuizen!’ ‘Dat lukt je niet, de camping is hier nu en gaat voorlopig niet meer weg, kost allemaal veel te veel geld en in de grote mensen wereld draait zo ongeveer alles om geld.’ ‘Verhuizen! Maffe muis! Ik ga helemaal niet verhuizen!’

De bostrol liep boos weg en kroop weer in zijn boom, de hele dag hoorde je een licht snurken uit de boomstam komen, alleen hoorbaar voor diegenen die geloven in bostrollen.

De volgende nacht werd ik weer wakker van het geluid van rondvliegende tentharingen. Tsjak-tsjak-tsjak. Begint hij nu weer? Mompelde ik in mezelf en ik kroop mijn warme keukenkast weer uit. Voorzichtig ritste ik de tent open en jawel, daar liep de boze bostrol weer de haringen uit de tenten te trekken. Tsjak-tsjak-tsjak. “Is het nu afgelopen? Je schiet hier echt helemaal niets mee op. Je gaat verhuizen. Naar een locatie waar je als bostrol ook nog nuttig werk kan verrichten.’ ‘Ik wil niet weg, ik woon hier.’ Tsjak-tsjak-tsjak.  

‘Kom mee, vandaag zijn we met alle kinderen naar het bos geweest en daar vonden we een vennetje. Een  prachtig bosven, waar de herten ’s morgens komen drinken en waar de everzwijnen de boel regelmatig omploegen. Maar er is 1 klein probleem. De kikkervisjes.’ ‘Kikkervisjes? Hoe kunnen die nu een probleem zijn?’ De boze bostrol was gestopt met het uittrekken van de haringen. ‘Alle kinderen die meewaren, werden als een magneet aangetrokken tot het water. Allemaal wilden ze die kikkervisjes van dichtbij zien. En kinderen met een bosmeer, dat is geen goede combinatie. Als ze er in vallen, komen ze er niet zo makkelijk meer uit. Jouw nieuwe taak is dan ook de kinderen bang maken als ze te dicht bij de waterkant komen. Dan roep je heel hard boe!, of bah!, of iets anders. Als ze maar schrikken en snel terugrennen naar de camping.’

De bostrol zat me met 1 oog aan te kijken. De andere zat dicht, dan kon hij beter denken. ‘Boe of bah. Of iets anders. Snoeptomaat. Mag ik dat ook roepen? Snoeptomaat! Of wilde wasbeer? Chocotoffee! Dat vind ik een leuk woord. Chocotoffee! Ik doe het. Maar dan moet ik wel ergens wonen. In de buurt van dat vennetje. Dat is natuurlijk handiger.’


Hij was helemaal enthousiast Jasper. Dus liepen we samen door het donkere bos in de richting van het vennetje. En weet je wat we vonden? Een echt bostrollen hol! Kijk maar op de foto. Zo verhuisde de bostrol naar zijn nieuwe onderkomen in de buurt van het vennetje. Af en toe hoorden de kamperende mensen dwars door het bos: Chocotoffee! Of Snoeptomaat! En niemand die begreep waar dat vandaan kwam. Behalve de bange kinderen  die heel hard terug kwamen rennen en de kikkervisjes de rest van de vakantie met rust lieten.