We gaan
lopen. Niels en ik lopen de 10 en pappa loopt met Sophie en Finn de 5. Je kunt beter de 10 lopen, want dan loop je
ook echt ongeveer 10 kilometer. Bij de 5 loop je op papier 5 kilometer, maar de
kinderen lopen nog tig keer achteruit , wat ze dan ook weer voor uit moeten
lopen. Lopen ze dus hele stukken dubbel. Daarnaast lopen er heel veel mensen de
5 zodat je meer loopt te sjokken dan dat je lekker doorstapt.
We lopen de
10. En ik had me daar eerlijk gezegd vandaag toch niet op ingesteld. Zou de
eerste avond met de kleintjes lopen, maar het lot besliste ’s middags anders.
Niels en ik gaan van start. Met oma. Oma wilde ook wel meelopen. Oma heeft het
Pieterpad gelopen, alle paden door het land, heeft het kustpad reeds veroverd
en is nu op weg naar Santiago de Compostella. Pelgrim. Maar nu is ze thuis en
loopt ze mee. Professionele schoenen, voldoende proviand en een fiks tempo.
Niels loopt op zijn normale schoenen. Met versleten zool. Zonder rugtas, want
die draagt zijn moeder. Waar heb je anders een moeder voor? Mamma loopt op
sneakers en met een rugtas. Vol geladen met EHBO kit, flesjes water, pakjes
drinken, zakje snoepjes, chocoladekoekjes om de suikerspiegel op peil te
houden, warme trui, jas van zoon, toiletpapier, route, telefoon, los geld,
fotocamera, appelen, komkommers en zakdoeken.
We kunnen
meteen ook wel door naar Santiago. Voldoende spullen mee. Maar zover komen we
niet. We starten. Te laat. En daar kunnen we niet zo goed tegen.
Klaarblijkelijk zijn er kinderen die te laat arriveren. En dus starten we te
laat. Weg voorbereiding. Maar opeens gaan we toch. En de groep zet zich in
beweging achter groepsleider aan. Groepsleider die in 1 tempo doorstampt. “Ik
loop iedere dag!” Roept groepsleider en kinderen moeten maar volgen. Wat
groepsleider een beetje vergeet is dat hij 60 is en de kinderen achter hem
10/11/12 jaar. Kinderen lopen niet iedere dag. En zeker geen 10 kilometer.
Scholen zijn tegenwoordig in de eigen wijk, zodat ze niet ’s morgens en ’s
middags een uur moeten lopen door de landerijen om bij school aan te komen.
Kinderen van tegenwoordig worden met de auto naar school gebracht of komen op
de fiets. Kinderen van tegenwoordig wandelen niet meer. De groep raakt al heel
snel verdeeld. In twee groepen.
Op werkelijk
geen enkele kruising staan verkeersregelaars. Zodat het heel simpel een kwestie
is van: wie is de brutaalste en wie neemt er voorrang. Kinderen lopen weliswaar
over zebrapad, maar als automobilist sta je rustig 3 minuten stil. Snap ik best
dat je even je voet op het gaspedaal houdt om indruk te maken. Kinderen blijven
dan toch maar staan, zodat jij in je auto voort kant razen op weg naar je
welverdiende biertje aan het einde van je zware werkdag. Snap ik best hoor.
Kinderen in de achterhoede ook, dus die geven jou voorrang. Aardig van de
kinderen. Helaas zwaai je niet eens even, maar laat je ze staan in een wolk van
uitlaatgassen. De groepsleider is inmiddels zo druk bezig met het plegen van privé
telefoontjes dat hij niet eens door heeft dat hij de halve groep kwijt is.
Komen we
achter bij de foerage post. De ene helft zit al welverdiend in het gras met een
beker limonade en een snoepje, de andere helft komt nog de bocht om. In de
verte. Komen ook aan en ploffen neer. Maar tegen die tijd is de groepsleider
eigenlijk al wel uitgerust. En vertrekt weer. Snappen we best. Anders worden je
spieren koud. Maar er zijn kinderen die nog met hun bekertje limonade zitten en
die niet eens doorhebben dat de groep is vertrokken. Zonder hun. Ik fungeer als
bezemwagen en jaag de groep op. Tot de stoplichten. Daar hebben wij rood en
moeten we wachten. De groep vertrekt langzaam maar zeker uit ons gezichtsveld.
Langzaam maar
zeker sluiten we weer aan bij de kopgroep. En voort gaat het. De leider loopt
en ziet niets. Kijkt niet om bij rotondes en zebrapaden. Loopt en loopt. Houdt
het verkeer niet tegen voor de kinderen, maar gaat gewoon. De dapperen volgen
hem, de verstandigste wachten en steken pas over als er geen auto’s meer
aankomen. De groep raakt bij iedere kruising meer versplinterd. De leider kijkt
naar zijn te lopen tempo. Op zijn app.
En dan gaat
het mis. Vlak over de helft pendelen we tussen twee groepen. Van voor naar
achter, naar voor, naar achter. Naast het pad ligt een betonnen rand en
daarnaast een afgrond. Een diepe afgrond waar ik zo in donder. 15 centimeter is
de afgrond, waar ik met een zucht langzaam in verdwijn. Er schiet meteen een
venijnige pijn door mijn knie. Door mijn knieholte. En met iedere stap die ik
daarna nog zet wordt de pijn heviger. Aan het einde kan ik mijn been amper nog
buigen. Ik kom licht trekkend met mijn been over de virtuele finishlijn. De eerste groep is al lang gefinisht en op
weg naar huis. Achter ons weten we nog een groep.
Morgen doen
wij het heel anders. We lopen met onze eigen kinderen. Gewoon helemaal veilig.
En iedereen die mee wil lopen, kan meelopen. Gezellig. Maar ik stop voor het
rode licht, ik laat ook af en toe een auto voor gaan die heel veel haast heeft
om thuis te komen en ik laat de kinderen op hun gemak steentjes uit hun
schoenen halen. Nog iemand een stukje komkommer? En dan komen we zingend over
de finish. Of in ieder geval de kinderen. Ik zal het niemand aandoen om mee te
zingen. Geef ik het tempo wel aan.