dinsdag 15 december 2015

Kerstkoekjes

Een oproep aan alle ouders: hulp gevraagd bij het bakken van de kerstkoekjes. Hoewel ik zeer regelmatig met of zonder duidelijk doel voor ogen rondhuppel op de school van mijn kinderen, help ik bijna nooit in de klas. Dus deze oproep had direct 1 fan. Ik zou komen helpen bij het bakken van de kerstkoekjes. Zoon blij, mamma blij. Tot de avond voor de bakafspraak. ‘Mam, heeft u al nagedacht over welke koekjes u gaat bakken? Heeft u al een goed recept?’ ‘Dat zal de juf toch wel hebben, de juffrouw legt uit en wij als moeders assisteren.’ ‘Nee, de juf blijft in de klas en jullie gaan in de grote zaal koekjes met ons bakken.’ Een halve slapeloze nacht volgde. Zelfs nog even op het rooster van oudste zoon gekeken. ‘Je ziet een beetje pips, ik kan je beter ziek melden. Dan kun je koekjes bakken op de basisschool.’ Nee, mensen, uiteraard heb ik dat niet gedaan. Wel aan gedacht, maar toch maar niet gedaan.  Er zijn grenzen en zelf ik weet die soms te vinden.

Koekjes bakken. Hoe moeilijk kan het zijn? Ooit heb ik 1 keer eerder koekjes gebakken op school, maar toen had ik mijn steun en toeverlaat in de keuken bij me. Tegenwoordig werkt hij 6 dagen in de week en wilde hij geen vrije dag opnemen voor Kerstkoekjes. Typisch mannen, denken alleen aan zichzelf. Niet aan hun vrouw die ondanks haar deo toch al aardig begint te zweten bij het lezen van de eerste zin in het recept: Laat het ei splitsen door een ouder. Splits een ei? Hoe splits ik een ei? Nog nooit gedaan! Twee bakkers in huis, dus ik hoef geen eieren te splitsen. Ik hoef alleen maar taarten, koekjes en andere baksels te  proeven. Niets te splitsen!

Gelukkig waren er ook nog andere moeders. Moeders van het slag: iedere woensdagmiddag met de kinderen gezellig de keuken in. Dus dat ei werd gesplitst. De rest van het recept was ook voor mij zeer duidelijk. En zelfs zonder weegschaal hadden wij tot twee keer toe een mooi soepel deeg.  Heel even overwogen om als vrouwelijke Mario  (of Luigi) de bal omhoog te gooien en hem dan weer op te vangen op mijn knokkels, maar ik ken mezelf een beetje. Toch maar niet gedaan, de deegbal zou onverbiddelijk en onvermijdelijk tegen het plafond aan gekomen zijn en had daar dan tot in lengte der jaren gehangen.  ‘Kinderen, daar hangen jullie kerstkoekjes.’

Op deze basisschool valt me altijd weer iets op. De oudere kinderen helpen de jongere. Met handen wassen, met het strooien van bloem, met het halen van een extra stoel, met het ruilen van de mooiste vormpjes. Een kniesoor die op rouwrandjes onder nagels let. Een kniesoor ook die met een schuin oog naar verkouden niezende kleuter kijkt. We bakken alle bacteriën er wel uit in de ovens.

De ovens. Daar ging iets mis. 1 oventje stond redelijk dicht onder een rookmelder. En als er dan in juist die oven een koekje van de bakplaat valt en met een zachte plof tegen  het verwarmingselement  aankomt en daar stilletjes blijft liggen is 1 en 1 op een basisschool gewoon 2. En zo begint er een irritante bel te zoemen, hangt 1 kleuter meisje direct huilend om mijn hals, een tweede kleuter meisje aan mijn linker been en stappen twee stoere groep 5 jongens direct richting deur. Brandalarm is brandalarm. Een andere koekjes moeder plukt meisje van mijn been en zo begeven we ons allemaal rustig naar buiten. Waar alle klassen hun eigen plek hebben, waar alle leerkrachten een groene kaart omhoog houden ten teken dat die groep compleet is en loop ik rustig de school weer in. Want: is die stekker er eigenlijk wel uit; en mijn jas ligt nog binnen. Niet geheel onbelangrijk.  Maar in dit geval dus wel. Onbelangrijk die jas, als je 1 klas in hun gymkleding buiten ziet staan. We zullen maar denken: een eerste keer is altijd lastig.


Groepen compleet, brandalarm uit en er kon weer verder worden gebakken. U snapt allemaal dat ik me verre hield van oventjes en bruin wordende koekjes.  Tussen de middag komt er een nieuwe digiduif binnen: Hulp gezocht bij het bakken van de kerstkoekjes in groep 7.  Ik hou me voor de verandering heel stil en loop in het vervolg weer gewoon met of zonder doel een rondje door de school. Kerstkoekjes bakken laat ik over aan de echte moeders. Maar als jullie hutten gaan bouwen in het bos, of als er een struikrovers speurtocht uitgezet moet worden, dan ben ik van de partij. En de koekjes voor bij de koffie komen dan gewoon bij de bakker vandaan. 


woensdag 18 november 2015

Nieuwe kijk op ons leven.

“Dit is zijn leven. Hij weet niet beter.”

1 zin. Zo simpel kan het dus zijn. Heb ik me de afgelopen 5 jaar in allerhande bochten gewrongen waar ik met mijn 1.86 helemaal niet in kon, om alle ballen in het gezin maar hoog te houden, voor de kinderen had ik dat niet hoeven te doen.

De afgelopen weken zat ik zelf in een vrije val naar beneden. Totaal geen idee meer hoe ik de kinderen kon motiveren om naar school te gaan, totale paniek als ik naar de winkel moest om boodschappen te doen, of nog erger; met 1 van de kinderen de deur uit moest om nieuwe schoenen of een nieuwe broek te kopen. Met argusogen keek ik iedere dag naar de krimpende broekspijpen. Of naar de groeiende kinderbenen. Slapen wilde ik. Eigenlijk alleen maar slapen.  Dat kon natuurlijk niet. 3 kinderen hebben geen barst aan een slapende moeder. Het leven is geen sprookje.

Als 1 van de ouders in een gezin voor kortere of langere tijd uitgeschakeld wordt, gebeurt er van alles in een gezin. De relatie tussen de ouders verandert, en de relatie met en tot de kinderen verandert mee. Kinderen zullen vroeger zelfstandig moeten zijn, huishoudelijke taken op hun schouders nemen, moeten op elkaar passen, als de “gezonde”ouder moet werken, of naar een tien minuten gesprek moet. Zijn zich eerder bewust van hoe de grote mensen wereld in elkaar steekt. Zijn zich opeens bewust van de waarde van geld. Simpel omdat er geen zwemdiploma behaald kan worden, verjaardagen worden overgeslagen, want die zieke ouder had ooit een riant inkomen, maar staat nu op nul. Nul komma helemaal niets. Omdat die zieke ouder eigen ondernemer was en dus geen recht had op een uitkering. Kinderen weten ook opeens hoe een wachtkamer er van binnen uit ziet en wat vervolgafspraken zijn.

Dan ga je als moeder opeens moeder zijn en vader. Sta je op een regenachtige zondagavond fietsverlichting te repareren, omdat er morgen wel met licht naar school gefietst moet worden. Ga je met je versleten knie op een modderig voetbalveld een balletje trappen met de kinderen, omdat pappa dat niet kan, neem je ze gewoon mee op vakantie; naar het bos; naar het museum; kook je gezonde maaltijden, behalve op de dagen dat je ’s morgens om 10 uur eigenlijk al niet meer kan. Dan kunnen de kinderen heel goed zelf koken. Want dan leren ze snel. 1 avond pannenkoeken eten is leuk, twee misschien ook nog, maar dan koken ze rijst en braden ze kip. En dan lig je daar op de bank onder een slaapzak omdat het in de huiskamer net iets gezelliger ligt en neem je jezelf voor: morgen is alles anders. Morgen sta ik er weer. Morgen ben ik weer vader én moeder.

Want kinderen moeten onbezorgd kind kunnen zijn. Moeten heel ver weg blijven van ziekte en zeer en alle ellende van de wereld. Maar vooral ver blijven van alle ellende in het eigen gezin. Kinderen moeten kind kunnen zijn. Daar vecht je voor. Iedere dag vriendjes mee. Tussen de middag en na schooltijd. Alle zaterdagen, alle zondagen is het huis gevuld met kinderen. Want dat hoort vast zo. Maar dan kun je alleen nog maar slapen en huilen en willen 2 van je kinderenniet meer naar school, willen ze niet meer ontbijten, want: zonder ontbijt gaat er hier niemand naar buiten! En je zet nog grotere stappen om de kinderen op tijd in de klas te krijgen, zet zoonlief gewoon in de klas met een lege maag en zelf zit je de hele ochtend thuis met een schuldgevoel. Niet ontbeten, hij heeft niets ontbeten. En tussendoor blijf je naar iedereen lachen, want dat hoort ook zo. Vast. Waarom weet je eigenlijk niet, maar mensen willen alleen maar een lachende moeder zien. Zitten niet te wachten op: nee, het gaat eigenlijk niet zo heel goed nee.

En dan opeens zegt iemand die daar jaren voor gestudeerd heeft: “Dit is zijn leven, hij weet niet beter.” Voor de kinderen in ons gezin is ons gezin een normaal gezin. Met een vader die er soms wel en soms niet is. Die wel gewoon thuis rondloopt, maar niets registreert, die zich vierkant te pletter werkt om alle rekeningen te betalen, en die zomaar opeens weer even helder is. Die dan op een regenachtige zondagavond de fietslampjes controleert. Die nooit een balletje gaat trappen op een modderig voetbalveld, maar wel  uitlegt wat het Higgs boson deeltje is. En de kinderen pakken hun moment, en weten dat morgen alles anders kan zijn.


Hun moeder is moe, heeft een kapotte knie, is heel hard toe aan een leesbril, maar ontkent alles in alle toonaarden. Alles gaat goed, alles gaat goed, alles gaat goed. Wie houdt wie nu voor de gek? Maar gister heb ik geleerd dat ik best gewoon alleen moeder mag zijn. Een moeder die regelmatig met alle goede bedoelingen volledig de mist ingaat, maar die ook weer gewoon zichzelf mag zijn. Haar eigen zorgeloze vrolijke zelf. Omdat voor onze kinderen ons gezin gewoon ons gezin is. En daar hoeven we niet zo moeilijk over te doen, de ballen hoeven niet alle dagen in de lucht te hangen en van fouten kun je alleen maar leren. In ieder geval heb ik dit geleerd in de afgelopen jaren: mijn kinderen zijn ijzersterk; flexibel;  superlief en ik hou met heel mijn hart van ze.

maandag 16 november 2015

Jonge Rorik en de slag bij Hoogwoud.


1247

In een gure Herfstnacht  waait de wind rond het huisje van een West Friese boer. De hagel doet verwoede pogingen om een bres te slaan in het dak, en de rukwinden laten het huisje met regelmaat schudden. Dan, bij het ochtendgloren komt er een nieuw geluid bij. Het schreien van een baby. Precies dan, gaat de storm liggen en mag de wereld zien dat er een nieuwe trotse West Fries is geboren: Rorik.

1254-1255

‘Rorik! Wil jij voor je straks weg gaat de eieren voor me rapen?’ Mamma staat in de deuropening met een kleine hummel in een doek op haar armen. Rorik is een trotse grote broer. De kleine Ada groeit als kool op de melk van de twee geiten. Nog even en ze kan wel mee op strooptocht. Dan leer ik haar eenden vangen, vissen uit de netten halen en appels uit de boomgaard van de rijkelui stelen. Die paar sappige appeltjes missen ze toch niet. Rorik loopt een rondje over het sobere plaatsje voor het huis. Eieren, iedere dag 10 eieren. 4 voor onszelf en 6 voor de verkoop. En als een kip stopt met leggen; een heerlijk gebraden kippetje. Hmmmm! Het water loopt Rorik in zijn mond.

‘Kijk mam, 10 eieren. Wanneer komt vader terug uit Alkmaar?’ ‘Voorlopig niet jongen. Er zijn besprekingen gaande. De graaf wil dat wij ons weer aansluiten bij zijn graafschap, maar daar moet wel iets tegenover staan. We gaan onze vrijheid niet opgeven alleen om de kas van de graaf te spekken.’ ‘Is het goed als ik zelf bij de netten ga kijken? Dan hebben we vanavond misschien ook wel verse vis bij de maaltijd.’ ‘Dat is goed jongen. Ga jij maar kijken bij de netten. Als je maar voorzichtig doet.’

Voorzichtig, voorzichtig, wat kan mij nu gebeuren? Toch helemaal niets? Nou ja, ik kan in het water vallen, of mijn schoen verliezen in een veenlaag, maar verder loert hier geen gevaar. Dat gevaar ligt in Alkmaar en in de Zuidelijke Nederlanden. Mamma maakt zich veel te veel zorgen. Rorik stapt stevig door en merkt aanvankelijk niet dat er aan de horizon vreemde schijnsels te zien zijn. Pas als hij bij de eerste netten is, bemerkt hij de oranje gloed. ‘Brand, er staan daar huizen in brand. Het zijn de dorpen bij Alkmaar. Broek en Vronen. Er is iets behoorlijk mis daar!’ Rorik haalt de netten vlug binnen en rent zo snel als de natte zompige ondergrond het mogelijk maakt, terug naar huis.

‘Mam, er is iets aan de hand aan de overzijde van het Waardmeer, er branden huizen!’ ‘Dat klopt jongen, de Graaf is ten strijde getrokken en heeft al enkele dorpen geplunderd en in brand gestoken.’ ‘Vader!’ Rorik vliegt zijn vader in de armen. ‘U bent weer terug. De besprekingen zijn dus niet goed verlopen?’ ‘Nee Rorik, de graaf wil dat wij ons ten dienste stellen aan zijn legers en dat wij ook nog belasting betalen. We worden gedwongen om onze oogsten in te leveren en we krijgen helemaal niets terug. Geen extra bescherming, geen wegen, helemaal niets! Alle aandacht stijgt die Rooms- koning naar zijn hoofd!’ ‘Er branden dorpen aan de overzijde van het water, nu zal het niet lang meer duren voor hij hier is. We moeten een veilig heenkomen zoeken vader.’ ‘Dat zal zo’n vaart niet lopen. De dorpen die hij nu heeft veroverd liggen dicht bij Alkmaar en op een zandwal. Om bij onze huizen te komen, moet hij het water oversteken en daar zijn die grafelijke legers huiverig voor. Ik denk dat ze pas in het late voorjaar verder trekken, als de waterstanden laag zijn. Dan kunnen ze met hun paarden goed vooruit komen. Voor nu hebben we niets te vrezen. Laat die vissen nu eens zien jongen.’

De natte zomer trekt in 1 beweging door naar de herfst. Het water staat overal heel hoog, de West Friezen weten precies waar ze kunnen lopen en kunnen varen. Weliswaar mopperen ze over het water, over de natte kleding van de kinderen die iedere dag wel een keer te water vallen, maar ze weten ook dat de Graaf niet aan zal vallen zolang het water hoog staat. De Herfst  gaat over in de winter. De nachten worden kouder en af en toe valt er al sneeuw. Iedere dag kijkt Rorik naar de overzijde van het water. Daar staan de kampementen van de grafelijke legers. De graaf zelf zal daar niet zijn. Die zit hoog en droog in kasteel Nieuwburg. Zijn manschappen liggen aanvalsklaar op aanvang van de strijd te wachten.

1256

‘Pappa, volgens de vader van Harold heeft de graaf zich met zijn legers weer in beweging gezet. Er zijn ridders te paard gesignaleerd die tussen het Waardmeer en de Schermer oprukken in de richting van Drechterland. De Graaf zelf trekt over het Waardmeer onze kant op. De mannen verzamelen zich in de rietkragen pap. Wij moeten ons ook klaar gaan maken. De strijd gaat nu echt losbarsten pap. We moeten mamma en Ada in veiligheid brengen en ons bij de andere mannen voegen.’ De vader van Rorik legt lachend zijn handen op de schouders van zijn zoon. 9 jaar en dan al zo onverschrokken. ‘Je hebt gelijk jongen, de strijd gaat beginnen. De graaf denkt dat het ijs hem voldoende bewegingsruimte zal geven om via Hoogwoud naar Medemblik te komen. Maar dat zal hem, vies tegenvallen. Wij kennen dit gebied op ons duimpje en zullen in hinderlagen liggen.’ ’Mag ik meevechten vader? Toe, alstublieft, mag ik meevechten om ons huis te verdedigen? Ons vrije leven?’ ‘Dat mag jongen, maar nu brengen we eerst je moeder en je zus in veiligheid.’

Rorik kijkt toe hoe vader de deur van hun huisje achter zich dichttrekt. Op zijn schouders zit de kleine Ada. Moeder loopt met een bundel eten en kleding het erf af. Rorik kijkt nog een laatste keer om. Misschien zal hij zijn huis nooit meer terugzien. De kippen lopen onwetend van wat komen gaat over het erf en pikken her en der naar losgewoelde wormpjes. Moeder en Ada gaan naar een boerderij in de buurt van Obdam. Verder het land in, verder van het water verwijderd. Het water dat nu veranderd is in een ijsplaat waar de vijand makkelijk over zal trekken.   

‘Rorik kom, we moeten dicht bij elkaar blijven. Door die mistbanken kunnen we elkaar makkelijk uit het oog verliezen. Je moeder zal het me nooit vergeven als er iets met je gebeurd.’ Wat een uur geleden nog als een spannend avontuur was begonnen, is nu veranderd in echte werkelijkheid. Rorik is met zijn vader op weg naar de rietlanden bij het Berkmeer. Het vermoeden bestaat dat de graaf met zijn manschappen via het bevroren water van het Berkmeer in de richting van Hoogwoud zal gaan. En precies in de overgang van het water naar het land zullen de West Friezen in een hinderlaag liggen om hem gevangen te nemen. De rietkragen vormen een goede bescherming voor de West Friese strijders en vormen tegelijkertijd voor de grafelijke legers groot gevaar.

‘Ssst, plat op de grond, ik hoor een paard. Maak je klein.’ Vader gaat op zijn hurken zitten en Rorik duikt plat op de grond. Het koude water dringt diep door in zijn kleding. Op een halve meter afstand trekt een paard langs. Als hij gepasseerd is, komt vader weer overeind. ‘Alleen!, er loopt er hier 1 alleen. Die is letterlijk en figuurlijk de weg kwijt. Wie trekt er nu alleen ten strijde? Kom jongen, nog een klein stukje, dan zijn we bij de andere mannen.’ Rorik en zijn vader lopen langs het water in de beschutting van de rietkragen. Achter zich horen ze uitgelaten zingende mannen van het Hollandse leger.  ‘Wat een idioten. Wie gaat er nu zingend ten aanval?’ ‘Misschien zijn ze bang in de mist en zingen ze elkaar moed in.’ ‘Dat zou heel goed kunnen Rorik, dat zou zomaar kunnen.’ Vader kijkt bedachtzaam om zich heen en loopt dan weer verder in de richting van de andere mannen.

Met nog een paar meter te gaan tot waar Harold en zijn vader liggen, horen ze voor zich het kraken van het ijs; het angstige gehinnik van een paard die het ijskoude water inzakt en geen kant op kan vanwege zijn zwaarbepakte ruiter; en het vloeken van een man. Tegelijkertijd stormen tientallen West Friezen uit hun hinderlaag vandaan en slaan de onfortuinlijke ruiter een kopje kleiner. Rorik en zijn vader kijken elkaar aan en beginnen te rennen. De laatste meters naar het krijgsgeweld duren uren als Rorik er later aan terug denkt. In werkelijkheid staan ze binnen een minuut te kijken naar een groot gat in het ijs en een doodgeslagen man aan de wal.

‘Stelletje idioten! Zien jullie niet wie dit is? Zien jullie niet wie jullie hebben vermoord? Dit gaat problemen opleveren, wat ik je brom. Dit! mijne heren, is de Rooms Koning, Graaf Willem de tweede! We moeten hem begraven, hem verstoppen voor de rest van zijn leger hier is.’ De West Friezen die net nog uitgelaten hebben staan te lachen bij het lichaam van de door het ijs gezakte man kijken nu in paniek om zich heen. Een koning vermoord, ze hebben een koning vermoord! Dat is nooit de bedoeling geweest, een koning neem je gevangen om losgeld te kunnen vragen, en om te onderhandelen over vrijstellingen. Een koning maak je niet dood.

‘Ik weet iets, in Hoogwoud staat een boerderij en de boer is naar Medemblik vertrokken. We kunnen de koning daar begraven zonder dat iemand het doorheeft.’  In het duister van de avond en geholpen door de mistbanken bereiken Rorik, zijn vader en 4 van de sterkste West Friezen de bewuste boerderij. Snel wordt er een provisorisch graf gegraven. Het lichaam van de koning wordt verstopt. ‘Nu maar hopen dat niemand hier ooit achter komt. Want dan zullen we een zware strijd te strijden hebben. Kom jongen, we gaan weer naar Het Berkmeer. Kijken hoe de zaken er daar voor  staan.’


Het is inmiddels nacht als de mannen terug zijn aan de oevers van het water. Er heeft een hevige strijd gewoed. De manschappen van de graaf zijn bijna allemaal in de hinderlaag gelopen. Net als hun Koning een paar uur daarvoor. Slechts enkele soldaten zijn gevlucht en keren terug naar Alkmaar, waar ze verslag doen van de hinderlaag en van het overlijden van hun koning.  Er gaat een schokgolf door Europa. Een koning doden, dat is ongehoord. De barbaarse West Friezen zullen gestraft moeten worden! Het zal echter tot 1282 duren voor die straf daadwerkelijk uitgevoerd zal worden. 

Schilderij uit de collectie van het West Fries museum. Bron: westFries genootschap.

woensdag 4 november 2015

Opa's auto

Opa. Mijn opa was een bijzondere man. Geweldig was het als je vroeger een rondje met hem mocht gaan rijden. In de camper. Opa hield van autorijden. En van campers. Tijdens het rijden lagen wij dan op een bovenbunk naar buiten te kijken. Zonder gordel. Dat kon vroeger allemaal nog gewoon. En tijdens het rijden kon je ook nog iets drinken en een rondje lopen. Opa reed wel. Naar Sail; daar trok hij een paling uit het water. Ik zal het nooit vergeten. Kon wel mee. Maar gelukkig waren er dan wel een paar tantes (of mijn moeder) die dat niet zo’n goed idee vonden. Een stinkende paling in de camper terug naar huis.  Opa hield ook van gewone auto’s. Met of zonder caravan er achter. Zijn laatste aanwinst was een enorm bakbeest. Met 4 luxe stoelen achterin. Want dan kon hij mooie ritten maken met de tantes. De tantes waren zijn (schoon) zussen. Opa was 88 toen hij deze auto thuis in de garage zette.

Op maandagmorgen ging mijn moeder altijd bij haar vader op de koffie. Vaste prik. Maandagmorgen zat ze in Bergen. En ik vaak ook. 1 keer, hij was inmiddels 92, had hij een afspraak en de koffie visite was van korte duur. Ik stapte in mijn auto en reed het dorp uit. Al snel had ik een achteropkomende auto in het vizier. Opa. Nu ben ik van de snelheid, maar hij duwde me bijkans vooruit. Bij de stoplichten haalde hij me in en verdween uit beeld. Hij was 92, ik 36. Eruit gereden. De grijns op zijn gezicht bleef me ’s nachts nog lang achtervolgen.

Toen overleed hij. Daar heb ik al over geschreven. Mijn opa ging naar Mexico City. Naar oma. Die was daar al. In zijn auto werd hij weggereden. Intens verdrietig was ik. Nooit meer klapperende tanden tijdens de koffie, nooit meer een ritje naar de palingboer, met op de terugweg een emmer paling tussen de stoelen, nooit meer de zwaai van opa als je aankwam of wegging. Alles werd anders, en alles draaide door. Zoals het leven hoort te lopen. Bijna 3 jaar stond zijn auto in de garage bij zijn huis.

Een jaar geleden vroeg ik aan mijn moeder, wat er zou gebeuren met de auto van opa? Want no way dat ik wilde dat die auto de familie uit zou gaan. 2 van de kinderen hadden interesse. Prima. Maar beide besloten om de auto toch niet te kopen en zo kregen wij vorige week de kans op de auto. Hup uit het werk even kijken. Past er een wasmachine in? Ja. En dus boden we. En mochten we hem kopen. Ik mocht de auto kopen. Donderdag gingen Ben en mijn broer naar de auto. Heel voorzichtig nieuwe olie er in en rijden maar. Naar de APK. Verzekering geregeld, op naam gezet en vrijdagavond om 5 uur goed gekeurd. 

Half zes reden we er in. De kinderen, wij en een vriendje. Vriendje was een beetje boos op mij. Ik had gezegd dat ik een auto had gekocht en dit was een complete bus! De tranen liepen tijdens die rit over mijn wangen, nooit geweten dat ik zo emotioneel was. ;) Opa’s auto reed weer en wij reden mee.

Dat er in die enorme auto geen koppeling zit en geen versnellingsbak is een beetje wennen. Dat ik de achterste rij kinderen niet hoor tijdens het rijden is lichtelijk vervelend, maar wel lekker rustig. Dat je op smalle dijkjes tegenliggers zo te water duwt is onhandig, dat je zo hoog zit dat je fietsers makkelijk over het hoofd ziet lichtelijk gevaarlijk. Ik roep alle fietsers in mijn omgeving dan ook om van die leuke vlaggetjes op de fiets te monteren. Ook voor volwassenen. Dan komen we er samen wel uit, kleurt de wereld ook veel vrolijker.

Vanmorgen reed ik om 6 uur het dorp uit. En precies daar waar het dorp ophield en de wijde wereld vol avonturen openging, schoot een vallende ster voor me weg. Opa, ik zal met trots in uw auto rijden. Morgen ga ik in uw geest West Friesland onveilig maken. Haal ik een mud piepers, een paar kilo appelen, stoofpeertjes bij Hoorn, die paling laat ik liggen, maar ik zal wel naar de visafslag in Den Oever rijden. En op de terugweg steken we een kaarsje aan bij het kapelletje van Keins.


En volgende zomer leg ik twee tenten in de auto, een paar jerrycans water, en een gaskomfoor. Gaan we kamperen aan een Noors Fjord, bij een Zweeds meer, in een Deens bos, of trekken we naar Schotland. En daarna? Oudste wil naar Portugal, dochter naar Italiå en jongste wil gewoon met mamma mee. En later als ik oud ben reis ik u achterna naar Mexico City om van alle avonturen een verslag uit te brengen. Met klapperende tanden. 





Vis eten in een zeer mistig Den Oever.

maandag 26 oktober 2015

Robot

‘Mam, we maken een robot op school. En die robot kan straks ook echt iets.’ ‘Wat kan hij dan?’ ‘Dat weet ik nog niet, maar het is in ieder geval iets.’ ‘Ik ben heel benieuwd, het zou handig zijn als de robot straks kan koken, of de boodschappen kan doen, of gewoon iets simpels als het toilet schoonmaken, of..’ ‘Mam, doe eens niet zo dom. De robot kan straks  iets wat tenminste echt belangrijk is.’ ‘Levens redden? Kan hij straks levens redden, of de snelste weg berekenen voor een ambulance, of een anti- bots auto maken, of…’ ‘MAM!!!! Doe toch eens normaal. U snapt ook echt helemaal niets hè? Ik zeg toch iets wat heel belangrijk is!’ Rune loopt mokkend de school in en kijkt niet meer naar mamma. Mamma die nooit eens iets in 1 keer snapt, mamma die denkt dat je als 8 jarige nog steeds een kus wil hebben in de klas terwijl alle klasgenoten kijken, mamma die zichzelf heel grappig vindt met haar stomme gekleurde schoenen en haar nog stommere…. verhalen en ideeën en dansjes. Eigenlijk is gewoon alles stom aan mamma. Misschien moet Rune maar een robot mamma maken. 

Tussen de middag komt een grote felgekleurde doos naar buiten gewandeld op pootjes van yoghurt bekers en met armen van closetrollen. Daarachter loopt Rune. Te stralen van oor tot oor. ‘Mam, de robot is af, we hebben hem balpennen laten schieten. Het is een balpenschiet robot.’ ‘Wat moet je in hemelsnaam met een balpenschiet robot?’ ‘Balpennen schieten natuurlijk!’  ‘Maar waarom? Waarom kan hij geen toilet schoonmaken, wat hebben we nu aan een balpenschiet robot?’ ‘Alles. Als je een pen kwijt bent en je moet net iets invullen, of een telefoonnummer opschrijven, dan druk je op deze knop en dan schiet er een pen uit. Kijk maar.’ Rune drukt op een knop op het hoofd van de robot en mamma kijkt afwezig of kind nummer 2 al uit de klas komt. Pof! ‘Au!’ Mamma kijkt verschrikt naar beneden waar naast haar (gekleurde) schoenen een balpen ligt. ‘Hij schoot tegen mijn knie.’ ‘Ja, geweldig toch!, Dus als u nu gebeld wordt, kunt u een telefoonnummer opschrijven.’ Rune zet zijn robot vol trots in de fietstas van mamma.

Onderweg naar huis, kletst Rune de oren van mamma’s hoofd. Over dat leuke schoolvak waar ze robots mogen bouwen en waar ze iets over techniek leren, waar hij alles al van af weet. Dat het zo jammer is dat hij zijn tijdmachine niet mee kan nemen naar school, dat hij pappa maar een keer meeneemt, dan kan pappa zijn gekke proefjes in de klas doen, dat het volgende onderwerp na de vakantie chocolade is. Of mamma dan maar mee gaat naar school om uitleg te geven over de chocoladefabriek.  Rune kletst en kletst en blijft maar kletsen tot ze de fietsen thuis parkeren en hij de robot voorzichtig uit de fietstas tilt.

‘Wat is dit nu? Heeft u stiekem op het knopje gedrukt? Waarom heeft u dat nu gedaan, alle pennen zijn afgeschoten!’ ‘Ik heb helemaal niets gedaan.’ Zegt mamma en ze maant Rune naar binnen. ‘Nee, we moeten terug! Alle munitie is weg, die hebben we onderweg afgeschoten!’ Rune stapt weer op zijn fiets en spurt de straat uit. Met mamma achter hem aan. Om de bocht staat Rune naast zijn fiets en hij raapt iets op van de grond. ‘Zie je nu wel! U heeft op de knop gedrukt. Hier is de eerste pen. Er zit niets anders op dan om weer terug te fietsen.’ Om de paar meter stapt Rune van zijn fiets, raapt een balpen op en fietst weer verder.  ‘We lijken Hans en Grietje wel.’ Mamma begint de grap er wel van in te zien, maar Rune lacht niet. ‘Hans en Grietje! We lijken helemaal niet op Hans en Grietje! We lijken op een jongen die een robot bouwt en zijn moeder die de robot voortdurend heeft afgevuurd. We leven niet in 1 van uw verhalen hoor!’ Rune is boos en mamma besluit om maar gewoon met hem mee te fietsen naar school en vandaar weer terug naar huis. Met een tas vol balpennen en een lege maag.

Als de kinderen ’s middags weer op school zijn, gaat mamma met een kop koffie op de bank zitten. Vanaf de hoge tafel staart de robot haar aan. Een beetje boos.  Mamma staart terug. Ook een beetje boos. Als de telefoon gaat, schrikt ze daar zo van, dat haar koffie bijna uit het kopje gutst. Het is een klant voor pappa. Met het verzoek om terug gebeld te worden. ‘Wacht even mijnheer, dan pak ik pen en papier.’Ze pakt papier en met een harde klap slaat ze op de balpenschiet robot. Tsjing! Een oorverdovend lawaai volgt als de pen dwars door de ruit naar buiten schiet en in de stam van de boom tot stilstand komt. Mamma staart verbaasd naar buiten, dan draait ze zich om naar de robot. Verbeeld ze zich nu dat de robot gemeen terug staart? ‘Hallo mijnheer, is het anders mogelijk dat u zelf even terug belt rond 6 uur? Ik kan even zo snel geen pen vinden.’



woensdag 30 september 2015

Dikbillenkeuring.


Als de eerste zonnestralen door de gordijnen schijnen, springt Rune naast zijn bed. Vandaag is het een bijzondere dag. Hij mag met pappa mee naar een landbouwdag. Rune is gek op oude tractors en op van die hele mooie oude machines die soms nog echt werken. Het allermooiste vindt hij de wastobbes. Teilen met water met een soort rasp waar de dames lakens op schoon boenen. En dan staan de heren er naast met een ketel waarin ze water stoken. Ouderwetse wasmachine.

Vandaag gaat het echter niet zo zeer om de oude werktuigen heeft pappa gezegd. Vandaag gaan ze naar de dikbillen keuring. Pappa wil een dikbil aanschaffen. Rune snapt daar helemaal niets van, want dikke billen zijn helemaal niet mooi. Die blubberen. Dat weet Rune omdat bij het zwemmeertje altijd wel een paar dames met hele dikke billen zitten. Dat is prima. Zolang ze blijven zitten, maar soms willen ze ook zomaar gaan zwemmen. Dan hijsen ze zichzelf omhoog en lopen richting het meer. En die billen zwiepen van links naar rechts met ze mee. Onder het badpak uit. En aan de zijkanten. Eigenlijk komen die dikke billen van alle kanten onder het badpak vandaan. En dat ziet er echt heel raar uit. Vreemd, heel vreemd dat pappa nu dus een dikbil wil. En nog vreemder om die dikbil mevrouw te kopen op een landbouwdag. Maar pappa’s en mamma’s zijn wel vaker niet te volgen. Het belangrijkste is dat hij mee mag. Een dag niet naar school, maar mee naar de grote stad.

In de stad is het al heel erg druk. Rune moet dicht bij pappa blijven, maar dat is best heel moeilijk. Pappa loopt eerst naast hem, maar al snel loopt pappa een stukje voorop. Rune botst tegen benen, tegen kramen, tegen kinderwagens en dan opeens is hij pappa kwijt. Rune laat zich uit de mensenmassa duwen en gaat tegen de gevel van een huis staan. ‘Wat doe jij hier?’ Vraagt een jongen die 3 koppen groter is aan Rune. ‘Ik mocht met pappa mee om een dikbil te kopen, maar ik ben hem al kwijt.’ ‘Een dikbil hé? Weet je al wat voor 1?’ ‘Nee, maar ik hoop dat ze wel een beetje lief is.’ ‘Lief? Hoezo lief? Waarom zou een dikbil lief moeten zijn?’ ‘Bij het zwemmeer lopen er altijd wel een paar rond. Ik vind het een heel gek gezicht, maar ze hebben wel altijd vrolijke ogen, ze lachen altijd zo hartelijk. Maar stel dat pappa een dikbil uitzoekt die ook nog eens heel boos is, dan denk ik dat ik een beetje bang voor haar ga zijn.’

De jongen denkt na. En er verschijnt een grote gemene grijns op zijn gezicht. ‘Dus jullie gaan een dikbil kopen? Maar dan een die lief is. Ik kan je wel helpen. Weet je hoe je moet keuren of ze wel lief is?’ ‘Nee, geen idee. Dat heeft pappa nog niet verteld. Hij liep eerst naast me en toen voor me en daarna zag ik hem niet meer. Hij heeft nog niets uit kunnen leggen.’ ‘Ik zal je helpen. Een dikbil keur je door tegen de billen aan te slaan. Je gaat achter haar lopen en dan vanuit het niets geef je haar een pets tegen haar billen. Als ze lief is, draait ze zich om en geeft je met haar ene hand een kneepje in je wang en met haar andere hand een snoepje.’ ‘En als ze niet lief is?’ ‘Dan moet je zo snel mogelijk weg zien te komen. Dan draait ze zich spiedend met gemene ogen om en kijkt ze om zich heen. Als je niet snel genoeg weg komt, heb je geen snoepje maar een draai om je oren. Het luistert dus allemaal erg nauw. Denk je dat je het aandurft? Eigenlijk ben je nog wel een klein beetje jong om mee te gaan keuren.’ Rune vindt het diep in zijn hart doodeng, maar dat durft hij natuurlijk niet te zeggen tegen deze grote jongen die hem zo goed heeft geholpen. Hij moet vooral niet denken dat ik bang ben. Rune knikt. Eerst voorzichtig, maar dan steeds overtuigender. ‘Ik durf het aan! Ik ga pappa helpen met het keuren van de dikbillen!’ Rune springt overeind, geeft de grote jongen een hand en gaat de menigte weer in. De jongen grijnst nog veel gemener. Hij klimt op een paar kratten zodat hij goed over de mensenmenigte heen kan kijken.

Ondertussen loopt pappa tussen de mensen door op zoek naar Rune. ‘Waar is die jongen nu toch? Als hij zich maar niet weer in de nesten heeft gewerkt. Ik had hem misschien nog een jaartje thuis moeten laten. Hoe kan ik nu dikbillen keuren als ik naar hem op zoek moet? Straks zijn alle mooie dikbillen al verkocht.’ Terwijl Rune’s vader op zoek is naar Rune en tegelijk met een schuin oog de keuringen volgt, loopt Rune voorzichtig door de rijen mensen. En dan opeens loopt hij achter een hele dikbillige mevrouw. Een mevrouw met een strohoed met linten en met prachtige grote bloemen op haar wapperende rokken. ‘Aha! Ik heb er 1.’Rune twijfelt heel even of hij wel moet gaan slaan, wat als deze mevrouw een boze dikbil dame is? Een met gemene ogen? Maar een dikbil dame met gebloemde rokken kan natuurlijk nooit een boze dikbildame zijn. Deze moet wel vriendelijk lachen met een snoepje in haar hand.

Rune staat even stil, zodat er een kleine ruimte ontstaat tussen hem en de dikbildame. Op het moment dat de mensen achter hem weer beginnen te duwen, zwaait hij zijn arm naar achter en met een grote zwaai weer naar voren. PATS! Op de billen van de dikbildame. Precies in het midden. ‘RAAK!’ Roept Rune trots. Hij heeft pappa goed geholpen. Even vergeet hij waar hij is en wat hij net heeft gedaan. Even maar. Echt, maar een ieniemienie eventjes. ‘Wat krijgen we nu?’ Krijst de dikbildame met de gebloemde rok, ze draait zich om, tuurt in de rondte, krijgt een trotse Rune in het vizier, grijpt hem bij zijn kraag en tilt hem in 1 beweging van de grond de lucht in. ‘Waar ben jij in hemelsnaam mee bezig? Mij een beetje op mijn billen slaan? Jij etterige, kleine dwerg, jij onopgevoede bengel, mij een beetje belachelijk maken, mij op mijn achterwerk slaan met je kleine knuisten, ik zal je, ik zal je uitleveren aan de agent, en dan beland je in het schavot, jij kleine klier!’

Terwijl de dikbildame steeds bozer wordt, kijkt Rune hulpeloos om zich heen. Aan de kant van de huizen ziet hij de grote jongen op een stapel kisten staan. Hij slaat op zijn knieën van het lachen. De tranen schieten bij Rune in zijn ogen, hij is er ingeluisd. En hij is er vol ingetrapt! Door de tranen ziet hij mensen verbaasd naar de boze dame kijken die een spartelend huilend jongetje in de lucht houdt. Door zijn tranen ziet hij ook de pet van pappa dichterbij komen. Pappa wringt zich door alle stilstaande mensen en pakt Rune uit de handen van de boze dikbildame. ‘Mijn excuses mevrouw, mijn zoontje bedoelde het vast niet verkeerd. Hij zag denk ik een mug op uw achterwerk, ik neem hem weer van u over.’ Pappa loopt met een huilende Rune snel weg van de mevrouw.


‘Waar was jij nu mee bezig? Een beetje dames op hun billen slaan, zo heb ik je toch niet opgevoed?’’Ik wilde u alleen maar helpen met het keuren van de dikbillen, zodat we een aardige mee naar huis konden nemen. En die grote jongen zei dat ik dan hard op hun billen moest slaan en als het een goede dikbildame was, ik een snoepje zou krijgen uit haar ene hand en een kneepje in mijn wang met haar andere hand.’ 'Lieve, lieve Rune, met een dikbil bedoel ik die dikbillen.’ Pappa wijst naar een rij koeien met enorme achterwerken. ‘Dat zijn de dikbillen die ik mee naar huis wil nemen. Kom, we kunnen nog wel een mooi stel kopen, maar dan moet je wel beloven dat je heel dicht bij me blijft.’ En dat doet Rune. Hij geniet van de koeien, van de tractoren, van de oude ambachten en van het ijsje dat hij krijgt, maar hij geniet vooral van de reis terug naar huis. Weg van de boze dikbilmevrouw en weg van de grote jongen. ‘Volgend jaar ga ik liever gewoon naar school.’ Rune doet zijn ogen dicht en valt in slaap. Pappa rijdt met een vrolijke grijns op zijn gezicht verder. 'Je beleeft ook altijd wat met die kinderen van ons.'


dinsdag 29 september 2015

Eigen identiteit.


Mam, waar gaat u over schrijven? Geen idee. Hoewel, mijn hoofd duizelt van de ideeën, maar de tijd om achter de computer te gaan zitten en om die verhaallijnen uit te werken ontbreekt me. De klok tikt onverbiddelijk door en de uren schieten voorbij. Geen tijd om me eens in te lezen in de pest of om me te verdiepen in dat mysterische eiland voor de Zweedse kust waar het spookt. Echt spookt. Dus niet spoken volgens N.icelodeon. Echte spoken, echte verhalen.

Zal ik gaan schrijven over mijn dochter met haar aparte stijl? Over de gekke kleuren in haar haren, over de jurken die ze draagt, over haar eigen identiteit die ze aan het ontdekken is? Een eigen identiteit die niet de mijne is, maar zolang ze geen ringen door haar neus boort, mag ze van mij met geel haar naar school, of met paars, mag ze een zwarte jurk aan op een zomerse zonnige dag. Mag ze GEEN naveltruitjes aan. Net zo makkelijk trekt ze haar pantoffels aan op school. Ze doet niemand kwaad. Prima dus. Kinderen moeten op de een of andere manier zichzelf kunnen zijn. Kunnen ontdekken wie ze nu eigenlijk zelf zijn. Niet met de kudde meelopen. Zolang ze niemand kwaad doen dus.  Maar waar trek je de grens? Wanneer grijp je in? Is dat als ze met geel haar in de klas zit en er een spreekkoor ontstaat over geelkapje en ze omringd wordt door 3 jongens die het heel grappig vinden om dreigend en zingend om je dochter te gaan staan? Je eigen identiteit ontdekken is helemaal zo makkelijk niet. Het lijkt het echte leven wel. Met vallen en opstaan leer je. En soms val je heel hard en moet je een fiks stuk klimmen. Dochter heeft vandaag geleerd dat haar klasgenoten nog niet klaar zijn voor haar eigen identiteit. En ik zet straks de shampoo alvast klaar. Kan ze tussen de middag lekker douchen. En dan is ze vanmiddag gewoon weer even mijn eigen kleine prinsesje.


Dan ga ik me nu inlezen in de pest. En dan spreken u en ik nu af dat ik weer vaker ga schrijven. Omdat schrijven nu eenmaal bij mijn identiteit hoort, zoals geel haar en zwarte jurken bij mijn dochter.


maandag 7 september 2015

Operatie

Vorig jaar kreeg de pappa van ons gezin een ongeluk. Sommigen van u weten dat nog. Hij vond het handig om achterwaarts van een bouwtrap af te donderen om recht op een betonnen vloer te klappen. (Er brak een kabel in het plafond waar hij aan hing en daardoor zwiepte hij achterover naar beneden.) Een aantal botten in zijn lichaam vonden dat geen topactie en versplinterden als luciferhoutjes. Geluk bij een ongeluk: het gebeurde in een kerk. Alle aanwezige engelen zaten op zijn schouder en zo bleef de schade nog enigszins beperkt tot een gebroken rechterarm, een verbrijzelde linkerpols én hand en hele beurse ruggenwervels.

Pappa werd geopereerd en een zeer kundig chirurg plaatste een halve meccano doos in het lichaam van hem die gevallen was. Onze jongste vond dat een superidee, hij had vanaf dat moment een robotpappa! Eén die lasers kon schieten met zijn vingertoppen. En als je met een ijzerdetector langs pappa liep, gingen alle alarmbellen af. Jongste zoon genoot, maar pappa gaandeweg steeds minder. Want hij kon zijn pols niet meer draaien, had amper gevoel in zijn vingers en zijn hand werd met de dag een stukje stijver. Dat zijn middelvinger in een vreemde kromme positie was blijven staan, zorgde voor hilariteit onder de gezinsleden, maar tot ongekende ergernis bij pappa.

Dus liepen wij vanmorgen weer richting het ziekenhuis. De ijzerwarenfabriek moest worden verwijderd in een poging om de flexibiliteit in pappa’s hand weer terug te laten keren. Vlak voor het ziekenhuis hoorde ik opeens een liedje in mijn oren: ‘Vanavond mag ik koningin zijn van een lalallalaloopsieland’, (Sorry K3, ik heb nooit goed opgelet tijdens de uitvoeringen van dochter en haar vader) ‘Hebben ze hier tegenwoordig muziek buiten? Wat grappig, ga je toch anders naar zo’n saai gebouw kijken’. Pappa gaf geen antwoord. Hij was te druk met zingen over een suikerspin aan een boom en over  lalaloopsieland. Hij maakte er zelfs een bijpassend dansje bij. Ik ging snel een stuk achter hem lopen. Een heel stuk om precies te zijn. Mensen konden eens gaan denken dat wij samen waren!

Binnen mag je je aanmelden bij de opnameafdeling. Of we even willen wachten in de wachtkamer. Daar zullen we worden opgehaald. Pappa leest de krant tot het moment dat zijn naam wordt omgeroepen, hij staat op en loopt achter de lieftallige dame aan. Hij vergeet zijn stoel aan te schuiven, vergeet zijn krant weg te bergen en vergeet vooral zijn vrouw mee te nemen. Daar ga je dan weer met je goede fatsoen. Krant in de tas, stoelen netjes aanschuiven en op een draf achter echtgenoot aan die als een mak schaap achter zuster aan loopt. Weg zijn danspassen en weg is K3.

Pappa mag zich omkleden en een schattig blauw operatieshirt aantrekken. Kleurt goed bij zijn ogen. Pappa trekt ook een bijpassende onderbroek aan. Orders van zijn vrouw. Liggend in het bed herhaalt zuster allerhande vragen. Maar diezelfde zuster heeft onze autipappa net ook een kastje gegeven. Om zijn bed te bedienen. En dat was niet handig. Je geeft technische autipappa eerst een technisch speelgoedje met stekker en daarna ga je vragen stellen over geboortedatum, medicijngebruik, ontslagprocedure en pijlen die op te opereren ledematen gezet moeten worden. Technische autipappa heeft belangrijker zaken aan zijn hoofd: Hoe kun je bedieningskastje vereenvoudigen?

En dat er aan het plafond een spiegel hangt waarin je jezelf kunt zien als je uiteindelijk naar de operatiekamer gereden wordt, is ook zeer grappig. Vinden pappa, zuster en broeder. Ik ben uiteraard de enige chagrijn in de groep die de grap niet inziet van een naar zichzelf zwaaiende pappa die in blauw operatiehemd door de gangen van het ziekenhuis rolt. Ik gooi zijn vreemde gedrag op de medicijnen.


Om dit verhaal een stuk in te korten halen we hem aan het einde van de middag weer op. Dat zijn arm op het bed blijft liggen terwijl hij al naast het bed staat en dat hij daarmee bijna zijn arm nog een keer breekt mag de pret niet drukken. Hij mag naar huis. Met roze vingers. De artsen vonden zijn liedjes over de koningin van lalaloopsieland klaarblijkelijk zo gezellig dat ze zijn vingers een bijpassend kleurtje hebben gegeven.


vrijdag 21 augustus 2015

Groepsdruk

‘Mam, we gaan vanmiddag naar het schoolbos. In plaats van gym. Dus ik hoef mijn gymtas niet mee te nemen.’ Voor me staat een prachtige 10 jarige dochter. In een korte broek en een wit T-shirt. Nieuwe roze gymschoenen. ‘Ja, maar dan trek je dus een lange broek aan en een ander T-shirt. Pak maar een oude uit de kast.’ ‘Maar mam, we gaan vanmiddag pas!’ ‘Nee, want het komt in de plaats van de gymles.’ ‘We gaan vanmiddag. Ik ga niet in een lange broek naar school! Het wordt heel mooi weer!’ ‘Ik dacht het wel dame! Dat schoolbos is 1 modderige toestand. Hup naar boven. We hebben nog 2 minuten.’ Dochter gaat mokkend naar boven om even later beneden te komen met lange broek en winters shirt. Lange mouwen. Grijs. Ik kijk naar dochter en hoop van harte dat het schoolbos inderdaad ’s morgens bezocht gaat worden.

Aangekomen op school zien we jongens met korte broeken en meisjes met rokken en witte jurkjes. De nazomer wordt met alle handen aangegrepen. 10 jarige prachtige dochter staat bij haar tafeltje met de tranen in haar ogen en voelt die van haar klasgenootjes in haar rug. We gaan naar huis besluit ik. ‘We gaan andere kleren aandoen.’ Echt? Fluistert dochter met haar ogen. ‘Echt. Pak je sleutels. We gaan.’ Maar eerst nog naar je broertje. Op de weg naar zijn klas komen we eerst de adjunct-directrice tegen, gevolgd door de directeur. En beide beginnen tegen dochter te praten. Positieve opmerkingen over haar nieuwe kapsel. Dochter blijft dicht bij haar moeder lopen. Bang dat ze terug gestuurd wordt naar haar klas. Maar ik laat mijn dochter op dit moment door niemand terug sturen. We zijn op weg naar huis. Maar eerst dus naar zoon.

Daarna meld ik bij de conciërge dat we terug gaan naar huis en dat we later weer terugkomen. Hebben een kort gesprek over de groepsprocessen in de klas van dochter. Over modepoppen in de klas die voor de rest bepalen welke schoenen er gekocht moeten worden en welke niet. Welke “style” bij iemand past en welke vooral niet. Dochter trekt zich daar niets van aan. Koopt schoenen die zij wil hebben en vertelt aan vriendinnen dat ze niet naar modepoppen moeten luisteren. ‘Koop de kleding en de schoenen die jij wilt hebben, waar jij je goed in voelt!’ Dochter is een roepende in de woestijn. En nu dus een roepende in een woestijn met een moeder die nooit rokken draagt, geen witte zomerjurkjes ook en lak heeft aan wat anderen van haar denken. Maar zelfs deze moeder ziet dat de door haar verplichte lange broek en somber shirt wel heel erg afsteken bij de rest van de klas. En dat 10 jarige dochter daar wel degelijk last van heeft. Hoe stoer en sterk en zelfverzekerd ze ook is.

Diep van binnen is ook mijn dochter natuurlijk een meisje die bij de groep wil horen. En zo fietsen we samen terug. Dochter kijkt afwisselend boos en vrolijk. Ze oefent haar emoties. En thuis duikt ze in haar kast. Korte broek met vrolijke gekleurde blokken en een spierwit T-shirt. Roze gymschoenen gaan weer aan en dochter is klaar om terug naar school te fietsen. Ik sta met een witte jurk in mijn handen. Of ik wel helemaal gek ben vraagt ze zich af. 'Ik ga me niet kleden zoals die meiden in mijn klas! Ik ben ik en ik trek deze broek aan. En het interesseert me niets als ze dat niet mijn “style”vinden! Dit zit lekker en ik kan dit vanmiddag ook gewoon aan in het schoolbos! Heeft u wel eens geprobeerd om in een boom te klimmen met een witte jurk aan?'


Mijn dochter! Het is mijn dochter die naast me fietst. Niet 1 of andere door de groep gemodelleerde pop. Maar een echt meisje met echte gevoelens en een ijzersterke eigen wil. Daar kan ook ik nog wat van leren.

En je mag best totaal anders zijn om toch bij de groep te horen!

zondag 16 augustus 2015

Groene watermonsters.

‘Mam, kunnen we hier zwemmen?’ Vraagt Rune als ze met de auto over een snelstromende, kolkende rivier rijden. ‘Nee, dat kan hier niet. Hier is het veel te gevaarlijk.’ ‘Waarom? Want het water ziet er heel lief uit met al die witte koppen. Het is net shampoo. Eigenlijk rijden we over een shampoorivier.’ ‘Die shampoorivier van jou is anders een hele gevaarlijke rivier. En wat jij als shampoo schuim ziet, is in werkelijkheid het hoofd van de groene monsters.’’Groene monsters? Zijn hier groene monsters?’ Rune draait zich om en kijkt door het achterraam naar de rivier die nu achter ze ligt. ‘Ja, hier zijn grote groene monsters die niet willen dat kinderen komen zwemmen.’ ‘Waarom niet?’ ‘Omdat ze een hekel hebben aan kinderen.’ ‘Waarom?’ ‘Omdat kinderen altijd plassen in het water. Daarom.’ ‘Bah! Ik plas nooit in het water. Dus ik mag er wel zwemmen.’ ‘Maar dat jij nooit in het water plast, dat weten de groene monsters natuurlijk niet.’

Rune kijkt stil voor zich uit. Tot nu toe zag hij overal snelwegen, bergen, weilanden met grazende koeien en huizen. Heel veel huizen met heel veel mensen. En nergens zag hij water. En nu hij dan eindelijk water heeft gevonden, mag hij er niet in zwemmen. Wat een stom land is dit!

‘Mam, die groene monsters, kan ik daar geen vrienden mee worden? Dan maak ik gewoon eerst een tekening en die neem ik mee als ik het water in ga. Als ze dan langskomen geef ik de tekening aan ze.’ ‘Dat is heel lief van je, maar de groene monsters willen geen tekening. Ze willen met rust gelaten worden.’ ’Waarom?’ ‘Omdat ze heel hard gewerkt hebben om al het smeltwater veilig af te voeren, omdat ze alle rotzooi naar de oevers hebben gebracht, zodat de grote mensen het vuilnis naar de werf konden brengen en nu zijn ze moe. Ze hebben totaal geen behoefte aan zwemmende kinderen. Ze gaan de hele zomer een beetje uitrusten.’

Twee dagen later gaan de kinderen zwemmen met pappa en mamma. In een bergmeer, helemaal gevuld met smeltwater uit de bergen. Zonder kolkende watermassa’s en zonder schuimende shampoo koppen op het water. Gewoon een lieflijk meer aan de rand van het dorp.

‘Mam, die groene monsters, zijn die hier ook?’ ‘Nee schat, hier kun je gewoon veilig zwemmen. Zonder groene monsters die je naar beneden trekken.’ Rune springt in het water, zwemt een paar rondjes en rent dan toch het water weer uit. ‘Mam, ik ga wel in het gewone zwembad zwemmen. Ik vertrouw het water toch niet helemaal. Er zitten telkens allemaal planten om mijn voeten. Misschien zijn er toch wel groene watermonsters.’ ‘Die zitten hier echt niet, die hebben zich verstopt in de rivieren. Wat je hier voelt, zijn de waterplanten. ‘ ’Waterplanten of niet, ik vertrouw het niet. Ik ga naar het zwembad.’


Terwijl Rune naar het zwembad loopt, ziet mamma opeens een waterplant omhoog komen. Steeds groter groeit hij. Mamma kijkt met grote ogen naar het meer. Het zal toch niet? Het zal toch echt niet? Maar dan gooit een lachende tiener een waterplanten pruik van zijn hoofd. Zijn kleine zusje rent gillend het water uit. Mamma haalt opgelucht adem. Geen watermonsters. Toch zwemt ook mamma de hele vakantie niet meer in het meer, maar gezellig samen met Rune in het zwembad, waar ze de blauwe bodem gewoon goed kan zien. Soms ga je bijna in je eigen sprookjes geloven.

Groen watermonster? Nee, gewoon blauwalg bij ons in het kanaal. Ik was te erg geschrokken om een foto te maken van de lachende lolbroek.

dinsdag 28 juli 2015

Verkeerde huis.

We zitten op een vakantiepark. Midden in het bos. Er mogen geen auto’s het park op , dus kunnen de kinderen spelen tot ze helemaal gaar en afgepeigerd en met inktzwarte voeten  ’s avonds hun bed in rollen.  Nu is het zo dat mijn kinderen een hele vervelende moeder hebben die ze eerst nog in bad zet zodat die zwarte voeten weer fris de slaapzak in kunnen, maar u snapt het beeld. Camping in het bos en spelende kinderen die na 6 uur echt moe zijn.

Gisteravond gingen wij na het avondeten nog een rondje wandelen. In het bos was de bedoeling, maar onze jongste turf was moe, was koppig en bleef achter in de eerste de beste speeltuin. Wij besloten tot het voetbalveld te lopen en  daar niet alleen ons laatste luie zweet weg te trainen, maar ook om op onze turf te wachten. En die turf kwam maar niet.

‘Pappa en mamma kunnen me wat. Ik ga niet weer opnieuw lopen, ik loop de hele vakantie al. Nog even en mijn zolen zijn onder mijn schoenen vandaan. Ik zit hier goed. Wat jij, eekhoorn?’ Dat de eekhoorn niets terug zegt, maakt turf ook al niets uit. ‘Ik ga gewoon terug naar huis, dan ga ik lekker in mijn bed liggen lezen. Laat pappa en mamma maar stom wandelen in het bos. Ik doe deze vakantie niet meer mee!’ Turf stapt van de eekhoorn af en loopt het pad af richting het gehuurde huis. Hij opent de deur, ziet pappa de vloer stofzuigen, ziet grote broer de vloer vegen en staat oog in oog met een wildvreemde oude vrouw. ‘Oeps. Verkeerde huis.’ Turf sluipt achteruit het huisje uit, opent de deur, slaat hem met een te harde klap weer dicht en zet het op een lopen richting zijn eigen huis. Hij verstopt zich in de achtertuin, maar beseft dat hij daar niet veilig is. Het huisje waar hij net was, is slechts een paar stappen verder. Stel je voor dat die vader ,met de stofzuiger achter hem aan komt!

Voorzichtig gluurt hij om de hoek naar de straat. Hij ziet geen vader met stofzuiger, geen jongen met bezem en ook geen oude vrouw met stoel op de straat staan. Zonder ook nog maar 1 keer om te kijken, zet hij het op een lopen, zo hard als zijn beentjes hem dragen kunnen en verstopt zich bij de receptie tussen de huur fietsen in.


Daar wordt turf even later gevonden door zijn zus. En samen komen ze aangelopen op het voetbalveld. ‘Als jullie maar heel duidelijk weten dat dit dus echt de allerlaatste wandeling van deze vakantie was! Ik ben nu echt helemaal moe.’ Pappa en mamma snappen er natuurlijk helemaal niets van, maar daar zijn ze pappa en mamma voor. Die snappen nooit iets. Als ze het verhaal echter horen, moeten ze allebei heel hard lachen en sindsdien zwaaien ze iedere keer even naar de oude vrouw die de hele dag voor het raam zit in haar stoel. En daar snapt die mevrouw dan weer helemaal niets van.

zondag 19 juli 2015

Het bejaardentehuis op de alm.

We zijn op vakantie in Oostenrijk. Niemand heeft eigenlijk enig idee waarom we hier in hemelsnaam zitten, maar we zitten hier en dus maken we het er maar het beste van. Wij zitten op de vierde verdieping. Er is nog 1 verdieping boven ons. De vijfde dus. Daar woont de Adelaar samen met zijn vrouw. Mevrouw Ekster. De hele dag zitten zij samen op hun balkon. Kijkend naar beneden. Glurend door een verrekijker en als ze iets zien wat ze niet zint, maken ze foto’s. Ze maken een bewijsalbum. Een bewijsalbum van allerhande zaken die niet door de beugel kunnen. Volgens meneer Adelaar en mevrouw  Ekster. Hij is voorzitter roept hij meerdere malen op een dag. Voorzitter van de Europese Unie? Voorzitter van de jeu de boules club? Voorzitter van de plattelandsmannen of toch voorzitter van de FBI? Niemand die het weet, maar hij is ergens voorzitter van en zij maakt foto’s. Als bewijs.

‘Vindt u het goed dat uw zoon die ketting kapot maakt?’ Dat was onze eerste aanvaring met de Voorzitter van iets. ‘Mijn zoon maakt niets kapot. Hij maakt sinusgolven.’ ‘Dus u vindt het goed dat uw zoon die ketting kapot maakt? Hij hangt al aan een paar extra touwen omdat hij stuk is.’ ‘Dus maakt mijn zoon hem niet kapot. Dat is hij al, anders zouden er geen extra lussen inzitten. Nogmaals, mijn zoon maakt prachtige sinusgolven.’ Nu denken wij zomaar dat meneer de voorzittende Adelaar geen idee heeft wat sinusgolven zijn. We laten dat ook maar. In ieder geval staat er nu een foto in het bewijsalbum van de ketting met de gerepareerde lussen.
Daarna begon het gezeur. Over zingende mensen, over een echtpaar dat ruzie had, dat gebeurt nu eenmaal wel eens op vakantie, over voetballende kinderen, over kinderen in de lift, over kinderen die op het hek zaten, want ze hadden de Oostenrijkse boer met zijn werkmannen juist ook op die manier op het hek zien zitten. Dat zag er zo stoer uit, dat de kinderen dat ook gingen proberen. Maar nonchalant zitten op een hek is nog niet eens zo makkelijk, en over kinderen die over de brug hingen om steentjes en takjes de snelstromende rivier in te gooien. Mevrouw Ekster en haar camera hadden het er maar druk mee.

De buren hebben een hondje mee. Dat hoorden we pas toen het onweer aan kwam rollen over de bergen. Het hondje begon zielig te huilen. Eerst heel zachtjes, maar steeds een beetje harder. Wij keken met een schuin oog omhoog naar het balkon om te zien of Ekster en Adelaar de hond zouden horen. Huisdieren verboden. Terwijl het hondje bij iedere rommel iets harder begon te huilen, gingen wij steeds een beetje harder praten om de hond maar te overstemmen. Tevergeefs. ‘ Ik hoor een hond!’ riep mevrouw Ekster en klik-klik deed haar camera. Het balkon van de buren staat nu ook in het bewijsalbum. Net alsof iemand later kan zien dat er achter die deuren een huilende hond zat.

En terwijl ze het balkon van de buren fotografeerde, kwam ze tot de ontdekking dat er over de ladder op ons balkon een handdoek hing. ‘Een handdoek! Er hangt op die brandtrap gewoon een handdoek!’ En weer werd het bewijsalbum een foto rijker. Terwijl ze die foto maakte, zag ze ook een doos op het luik staan. ‘En een blokkade van het noodluik! Ze hebben er een doos met wijn op staan!’Klik-klik deed de camera boven ons. Mamma stikte inmiddels van het lachen. ‘Een lege doos. Ze is nu een lege doos aan het fotograferen. Vieren we onze vakantie in een bejaardentehuis? Waar echt helemaal niets mag?'


Voor mamma was de maat vol toen de onderburen wilden gaan barbecueën. Met vrienden en buren. Een ieniemienie barbecue dingetje werd opgesteld, kooltjes aangestoken en mevrouw Ekster kreeg een rolberoerte. ‘Ze gaan barbecueën! Hebben ze toestemming gevraagd? ‘ ‘Nee’, zei meneer de voorzittende Adelaar, en hij toog in vol ornaat naar beneden om de orde te herstellen. Even later zagen we de onderburen de brandende barbecue met behulp van een paar bezems verplaatsen. Even keken ze omhoog. ‘Niet van ons hoor, wij hebben totaal geen last van jullie barbecue. Wij hopen alleen maar dat jullie een hele gezellige maaltijd hebben.’ Mevrouw Ekster stond boven ons te stampvoeten. De onderburen riepen vrolijk terug naar boven: ‘We weten wel zeker dat het niet bij jullie vandaan komt.’ Mevrouw de Ekster begon vervaarlijk in en uit te ademen. Even later nam meneer de Adelaar weer plaats op het balkon. ‘Ik heb me netjes als voorzitter gemeld en heb gezegd dat het niet door de beugel kon dat een barbecue niet van te voren aangevraagd wordt.’ ‘Prima schat, als een man het doet, accepteert iedereen het. Vooral als je voorzitter bent, maar als een vrouw het doet, is ze direct ook een bitch.’  Laat dat nu de eerste zinvolle uitspraak zijn van het bovenbalkon waar wij het volledig en helemaal mee eens zijn.



woensdag 1 juli 2015

De slag bij Vronen. De ontsnapping.

Zoals beloofd: de ontknoping van de schrijfopdracht. Geen winst, maar ik heb nu wel weer de rust in mijn hoofd om te schrijven over onderwerpen die ik uitkies, en niet over onderwerpen die een jury voor me heeft uitgekozen. Schrijven over heksen, over zwarte magie en over tovenaars, dat hoort nu eenmaal niet bij mij thuis. Mijn verhalen gaan over de belevenissen van mijn gezin. Niets meer en niets minder. En naar mijn weten ben ik nog nooit een tovenaar of heks tegen het lijf gelopen. 



De ontsnapping.

In de vroege morgen van 27 maart wordt Finn wakker van vreemde geluiden. ‘Pap, bent u dat?’ Hij gaat overeind zitten en weet weer waar hij is. Met één beweging, zwiept hij zijn benen over de rand van het bed en gaat staan, loopt naar het midden van de hut, waar Jacob al in de weer is met een pan. Zo te ruiken met gevuld met pap. Hoewel hij thuis helemaal niet van pap houdt, zal het nu een welkome vulling in zijn maag zijn. De dag zal lang, zwaar en gevaarlijk worden. De tocht die ze willen ondernemen net zo lang, zwaar en gevaarlijk. Als ze ontdekt worden, zal dat het einde betekenen. Even twijfelt Finn of hij er wel goed aan heeft gedaan om hier te komen. Zijn eigen leven in de waagschaal te leggen om totaal onbekende mensen te helpen. Hij denkt aan zijn vader, aan zijn moeder en zijn broer en zus. Met wie hij het niet altijd eens is, maar die wel allemaal bij hem horen, 1 gezin zijn. Net als dit gezin die hem in huis heeft genomen. Van achter het gordijn komt een nieuwsgierig kijkende Simon tevoorschijn. ‘Goedemorgen, wat hebben jullie besproken?’ ‘Eten jongens. We zullen het nodig hebben. Na het eten gaan we het over de plannen voor vandaag hebben.’

Jacob schept zwijgend voor iedereen een nap met pap op. Simons moeder fronst haar voorhoofd, maar zegt niets. Allemaal eten ze hun ontbijt. Gehaast, want de spanning van gevaar hangt in de lucht. Jacob zet eindelijk zijn nap neer, kijkt in het rond en laat zijn blik op Finn rusten. Finn knikt de grote man toe. Alsof hij op dat teken heeft gewacht begint de vader van Simon te praten. ‘Finn heeft informatie opgevangen dat er vandaag een grote strijd geleverd gaat worden tussen ons en de Hollanders. Deze strijd zal anders zijn dan alle veldslagen hiervoor. Vraag me niet hoe hij dit allemaal weet,’ Weer kijkt Jacob naar Finn. En ook nu kijkt Finn met heldere ogen terug. ‘Maar ik geloof hem. Ik geloof dat we gevaar lopen als we hier blijven. Als we willen overleven zullen we moeten vluchten en dus heb ik besloten dat we weggaan. Vandaag nog. Nu eigenlijk. Finn en Simon krijgen de verantwoording. Dat is een zware taak, maar jullie schouders zijn sterk genoeg om hem te dragen.’ ‘Kom, we moeten warme kleding aantrekken en ik zal brood meenemen voor onderweg.’ De moeder van Simon staat op en begint een buidel vol te stoppen met eten. Simon kijkt naar zijn vader. Als hij begint te praten verraad een trilling in zijn stem dat hij het allemaal spannend vind.

‘Vader, gaat u niet met ons mee?’ ‘Nee, ik blijf om te zien hoe de strijd zich ontwikkelt. Als het echt zo erg wordt als Finn heeft voorspeld, dan zal ik volgen. Jullie gaan via de noordzijde het dorp uit. Voorbij de laatste huizen slaan jullie af in de richting van de Daalmeer. Blijf buiten het dorp in de beschutting van de rietkragen lopen. Probeer de oevers van de Daalmeer te volgen. Ergens in het zuidelijkste punt van het meer ligt een drassig gebied. Als jullie daar eenmaal zijn, is het grootste gevaar geweken. Neem Hillegonda op jullie nek. Vrouw, jij neemt de baby mee.’

En zo lopen twee jongens, een klein meisje en een vrouw met baby in het schemerdonker naar het noorden. Als ze ongezien het dorp hebben verlaten, versnellen ze het tempo. In het open veld zijn ze een makkelijk doelwit. Hillegonda draaft er met haar kleine beentjes achteraan. Na 10 minuten bereiken ze de plek waar het Vroonermeer een smalle sloot wordt. Finn en Simon laten zich in het water zakken, pakken Hillegonda vast en brengen haar veilig naar de andere oever. De moeder van Simon stapt ook in het water, maar valt voorover  en laat de baby los. ‘Nee!!’ Simon duikt onder water en grijpt zijn broertje vast. Die kijkt met grote ogen zijn broer aan en zet het op een brullen. Als ze even later allemaal veilig op de andere oever staan, horen ze een enorm geschreeuw uit de richting van het dorp. Er is geen twijfel mogelijk. De strijd is losgebarsten.

‘Snel, nu komt het gevaarlijkste deel. We moeten naar het zuiden, tot we bij een nieuwe sloot komen.  Niemand mag ons zien of horen. Blijf dicht bij elkaar en blijf vooral stil.’ Finn kijkt naar Simons moeder en naar de baby in haar armen. Ze knikt. Zwijgend lopen ze verder, terwijl de lucht gevuld is met geschreeuw en kletterende wapens. De slag is inderdaad fel. Finn voelt een steen in zijn maag. Hij weet welke gruwelijkheden de achterblijvers te wachten staat. ‘Daar! Wat is dat?’ Simon fluistert en wijst in de richting van het Vroonermeer. Er varen boten over het water in de richting van het dorp. ‘Pappa. Hoe kan pappa nu ontsnappen als de Hollanders over het Vroonermeer varen?’ ‘Je vader verzint wel iets Simon. Het is een wijze en sterke man.’ Snel lopen ze verder. Bij de volgende sloot, laten ze zich weer in het water zakken. ‘Het is vanaf hier veiliger om door het water weg te vluchten in de richting van het Westen.’

De tocht is zwaar, regelmatig pauzeren ze in de rietkraag. Hillegonda hangt afwisselend op de rug van Simon en dan weer bij Finn. Simons moeder heeft haar rokken uitgedaan en draagt haar baby dicht bij zich. Regelmatig kijkt ze naar achter, in de richting van hun dorp, waar het akelig stil is geworden. Eindelijk komen ze bij het moerasgebied tussen de Daalmeer en het Marenwaardermeer. Hier voelen ze zich redelijk veilig. Het is nog maar een klein stukje naar het dorp Koedijk. Finn ligt op zijn rug naar de wolken te kijken. Gek is dat. De wolken zien er net zo uit als thuis. Net alsof er niets is gebeurd, of er geen levens zijn verwoest, draait de lucht gewoon door. ‘Kijk, kijk daar. De lucht is oranje. Mooi hé?’ Hillegonda is gaan staan, Simon en Finn doen hetzelfde. De lucht is inderdaad fel gekleurd. ‘Pappa. Ze hebben het dorp in brand gestoken. Die stomme Hollanders hebben ons dorp in brand gestoken!’ Simon fluistert en de tranen lopen over zijn wangen. ‘Kom, we gaan weer verder.’ Finn neemt Hillegonda op zijn rug en begint weer te lopen. Weg van het dorp wat er niet meer is. Simons moeder komt achter hem aan. ‘Kom Simon, we kunnen niets meer doen. We zullen pappa weer zien. Hij redt zich wel.’ De groep gaat door in de richting van de zee. Nu de zon achter de wolken is verdwenen is het een stuk lastiger om te bepalen of ze nog in de goede richting gaan. Na een lange zware tocht komen ze diep in de nacht eindelijk aan op veilige grond. De vlucht is ten einde.

Naschrift:

In het jaar 1297 werd het dorp Vronen met de grond gelijk gemaakt. De West Friezen weken van hun aanvalsplan af. En de Hollanders vielen van 3 kanten tegelijk aan. 1 Groep valt aan via het kasteel van de Nieuwburg, een tweede groep van het Hollandse leger steekt met boten het Vroonermeer over en valt het dorp vanuit het  Noorden aan. De West Friezen die bij de Nieuwburg tegen zijn gehouden en weer richting het Noorden vluchten, lopen zo in de armen van dit tweede leger. Een derde leger trekt via de rand van het Waardermeer noordwaarts, om vervolgens via het oosten de laatste vluchtweg af te snijden. Voorzichtige schattingen gaan er van uit dat er tussen de 3 en de 4 duizend doden aan West Friese zijde zijn gevallen. De handvol inwoners die de slag hebben overleefd werden verbannen naar het dorp Koedijk. Waar onze hoofdrolspelers al naartoe waren gevlucht.
Finn is inmiddels weer veilig thuis. Twee dagen na hun aankomst in Koedijk kwam Jacob na een moeizame vlucht bij zijn gezin. De angst stond in zijn ogen te lezen. Finn heeft de tocht in tegenovergestelde richting opnieuw gemaakt. Zonder klein meisje op zijn rug ging de reis een stuk sneller. Hij was dankbaar toen hij in zijn tijdmachine ging zitten en terug naar zijn eigen familie kon. Simon, Jacob, Hillegonda, de baby Melchior en de moeder zijn nog vaak in zijn gedachten aanwezig.


Anna Marie Beemster-Wit


vrijdag 26 juni 2015

De slag bij Vronen.

Werkstuk.

‘Mam, we moeten informatie verzamelen over een Nederlandse veldslag, maar niet 1 vanuit de tweede wereldoorlog.  Lekker stom toch? Er zijn helemaal geen andere veldslagen geweest in Nederland.’ ‘Ja, die zijn er wel. Er zijn in het verleden zelfs meerdere veldslagen geweest. Ook hier in West Friesland. Tijdens de Middeleeuwen werd er heel hard gevochten om ieder stukje vruchtbare grond. En 1 van de allergrootste veldslagen heeft plaatsgevonden in een dorpje hier heel vlakbij. In 1297 werd tijdens een hele bloedige strijd het dorpje Vronen volledig van de kaart geveegd.’ ’En waar lag Vronen?’ ‘Op de plek waar nu Sint Pancras ligt.’ ‘Zo dichtbij? Dan ga ik daar informatie over verzamelen.’

Gedurende twee dagen leest Finn alles over de veldslag en over de geschiedenis die er aan vooraf ging. In zijn hoofd ontstaat langzaam een beeld over het West Friesland van vele eeuwen geleden: Een moerassig gebied met hier en daar zandruggen met bewoning. De West Friezen die nog steeds onafhankelijk zijn. Ze hoeven geen geld af te staan aan landheren. En als er eens een landheer komt uit de Nederlanden, dan word hij met zijn leger in een hinderlaag gelokt. De West Friezen zijn heer en meester in het drassige gebied. Ze lokken de tegenstanders de moerassen in en slaan er op los. De koning van Holland en Zeeland, Willem de Tweede verdrinkt zelfs bij Hoogwoud in 1256, omdat hij met zijn paard door het ijs zakt. Zijn zoon, Floris de Vijfde is daar zo boos over, dat hij in 1282 terugkomt naar Hoogwoud en het grootste deel van het dorp met de grond gelijk maakt. Hij vind het lichaam van zijn vader en begraaft hem in Middelburg. Vanaf 1289 was er een soort wapenstilstand tussen de Hollanders en de West Friezen. Floris noemt zich tot zijn dood in 1296 nu ook Heer van Friesland.

Een woelige periode volgt, met aanvallen over en weer. Steden worden in brand gestoken en de verliezen aan beide kanten zijn hoog. In maart 1297 zal uiteindelijk de ultieme vernietigende slag plaatsvinden. Finn zucht en kijkt naar buiten. Waar de vogels in de bomen zingen, waar in de verte spelende kinderen te horen zijn. Hoe anders is het om op te groeien in een vrije wereld. Om niet bang te hoeven zijn voor soldaten die plunderend en brand stichtend langs trekken. Dan ziet hij in een hoek van de tuin zijn tijdmachine staan. Hoe zou het zijn om af te reizen naar het Vronen van 1297? Hoe zal het zijn om de slag van nabij mee te maken? Gruwelijk waarschijnlijk. Maar ik zal dan wel de verhalen kunnen vertellen. Echt kunnen vertellen. Het besluit van Finn is genomen.


Een warm onthaal.

‘Mam, ik ga naar Vronen. Ik ga kijken of ik kan helpen.’ ‘Geen spraken van! Veel te gevaarlijk! Ik laat je niet zomaar afreizen naar een veldslag!’ ‘Maar mam, misschien kan ik wel helpen om een paar kinderen te laten ontsnappen. U zegt zelf altijd dat kinderen onschuldige slachtoffers zijn in oorlogen!’ Mamma aarzelt, maar het is wel waar. Kinderen zijn altijd de dupe van acties van volwassenen. En haar zoon is geen kleine jongen meer. Hij heeft al een aantal avonturen tot een goed einde weten te brengen. ‘Je hebt gelijk. Als je maar heel goed uitkijkt, want er zijn maar weinig mensen die de slag hebben overleefd.’

Finn maakt zijn tijdmachine in orde, kijkt of alles nog goed vast zit, zodat hij wel weer weg kan uit 1297. Een dag naar het verleden is best leuk, maar om nu de rest van je leven zonder elektriciteit te zitten, zonder iPad en zonder televisie; nee, dat is wel een heel huiveringwekkende gedachte.

‘Hier, dit moet je meenemen!’ Mamma komt aangelopen met een ridderhesje. ‘En dit neem je ook mee.’ Van achter haar rug tovert ze een houten schild en een houten zwaard tevoorschijn. ‘Mam, ik denk dat ik volledig voor gek loop met die houten dingen. De oorlog werd gevoerd met echte ijzeren zwaarden. Met soldaten te paard. Dit gaat geen zwaardslag tegenhouden hoor!’ ‘En toch neem je het mee. Anders ga je dat werkstuk maar voorbereiden achter de computer en boven de boeken in plaats van als een kip zonder kop rond te gaan lopen in dat moerasgebied waar de vijand overal loert.’

Finn kijkt naar zijn moeder, zucht en haalt zijn schouders op. Hij weet inmiddels dat een discussie voeren met zijn moeder een kansloze missie is. Hij trekt het hesje aan, pakt het zwaard en het schild en zet ze in de tijdmachine. Zijn moeder krijgt nog een knuffel, hij zwaait naar zijn vader en stapt in. Gordels vast, landingsplaats en jaartal worden ingetypt en hij zoeft naar Vronen 1297.

Baf! De machine klapt op de grond en zakt direct scheef. Finn stoot ondanks de gordel zijn hoofd tegen het stuur. ‘Au! Verdorie. Lekkere landing zeg, ik ben al gewond voor de strijd losbarst.’ Hij klikt de gordel los, pakt zijn zwaard en schild en stapt uit. Plats. Met zijn rechterbeen zakt hij een heel stuk de blubber in. ‘Wat is dit nu weer? Ik lijk wel in een sloot te staan. Eerst de machine maar goed op het droge zetten.’ ‘Wie ben jij en wat ben je aan het doen met die houten doos?’ Finn draait zich geschrokken om, heft zijn zwaard en staat oog in oog met een jongen die bijna net zo groot is. ‘Dit is mijn hut, maar ik geloof dat ik een beetje in het water sta.’ ‘Laat mij je helpen.’ De jongen duwt net als Finn en even later staat de tijdmachine op de harde ondergrond. ‘Mag ik er ook eens in?’ ‘Ja, natuurlijk. Ik ben Finn. Hoe heet jij?’ ‘Ik ben Simon. Simon van Jacob.’ ‘Woon je hier in de buurt?’ ‘Ja, kom maar mee. Ik woon hier heel dichtbij. In het dorpje Vronen.’ Finn staat stil en kijkt naar de smalle rug van Simon die voor hem uit loopt. Zou deze jongen er over een paar dagen niet meer zijn? Zouden zijn beenderen na vele eeuwen opgegraven worden? Of zou hij als 1 van de weinige inwoners kunnen ontsnappen aan de troepen van de Hollanders? ‘Kom je? Dan kun je mijn familie ontmoeten. Ik heb een zusje Hillegonda en een baby broertje. Hij heet Melchior. Alle mannen in mijn familie heten Arnold, Simon, Jacob of Melchior. Als er nog een jongensbaby komt gaat die dus Arnold heten.’ Finn luistert met open mond naar de vrolijk pratende jongen die voor hem loopt. Ik moet ze helpen. Ik moet er voor zorgen dat ze weg kunnen om ergens anders in vrede en vrijheid verder te leven. ‘Ik heet ook Jacob roept Finn naar Simon. Finn Jacob.’ Hij begint te rennen om Simon niet uit het oog te verliezen.

‘Kijk, onze hoeve staat hier met de anderen op deze zandrug. Overal om ons heen ligt water. Daar ligt het Vronermeer en daar ligt de Waerd. Er liggen nu kampementen van de West Friese soldaten bij ons dorp. We willen onze vrijheid terug en plannen een aanval op die stomme Hollanders die denken dat ze ons kunnen onderdrukken! Maar wij laten ons niet dwingen om een heer te dienen. Wij houden van onze vrijheid en van ons land. Dat laten we niet zomaar afpakken. Wat denken ze wel! Zie je die rietkragen? Daar liggen de hinderlagen. Als de arrogante Hollanders komen met hun paarden en wapentuig om ons een kopje kleiner te maken, dan zakken de paarden in het water weg. Dat is voor ons het teken om aan te vallen en kunnen we ze zonder al te veel problemen verslaan.’

Finn is onder de indruk van de inzichten van deze jongen. De magere jongen, met de versleten broek en de blozende wangen. Om hem heen is het een en al bedrijvigheid. Plotseling staat er een reusachtige man voor hem die hem bij zijn schouder pakt. ‘Wie ben jij? En wat kom je hier doen? Jij bent een spion van de Hollanders is het niet? Jouw kleren zijn te netjes en jouw wapentuig kennen we hier niet.’ ‘Nee, meneer. Ik ben een West Fries! Ik kom uit de Waerd. Mijn naam is Finn Jacob. Finn wijst in de richting die Simon hem net aanwees. ‘Echt waar, ik ben geen Hollander en ook geen spion! Ik ben een doodnormale jongen!’ Snel denkt hij na. Wat heeft hij ook alweer geleerd over de West Friezen en de Hollanders? ‘We moeten zorgen dat we de dwangburchten van de Hollanders tegen de vlakte slaan. Dan kunnen we in vrijheid op onze eigen grond blijven wonen.’ De grote barse man laat hem los. Hij kijkt doordringend naar Finn, en loopt dan weg. Snel duiken Finn en Simon de boerderij van Simon in. Pfft, dat ging maar net goed.

In de boerderij is het gezellig. Het vuur brand en in een hoek speelt het zusje van Simon met takjes en ronde klei bolletjes. ‘Simon!’ Roept ze als ze haar broer ziet. Ze geeft hem een knuffel en kijkt dan nieuwsgierig naar Finn. ‘Hallo, ik ben Finn.’ Finn steekt zijn hand uit, maar in plaats van een hand geeft Hillegonda hem een stevige knuffel. Ze hangt aan zijn been en smeert ondertussen haar vieze gezichtje af aan zijn schone broek. ‘Wat draag jij gekke kleding.’ ‘Hillegonda, laat die jongen met rust. Ga maar weer spelen.’ In een andere hoek van het huis zit een vrouw op een kruk. ‘Willen jullie iets eten?’ Beide jongens knikken en de vrouw schept twee nappen vol met dampende soep. Er zitten mooie stukken vlees in en Finn beseft opeens dat hij vanmorgen voor het laatst iets heeft gegeten. ‘Dank u wel mam. Dit is Finn hij is mijn vriend.’ Finn geeft de moeder van Simon een hand en begint te eten.  Als de soep op is, komt de vader van Simon binnen. Hij kijkt zwijgend naar de vreemdeling in zijn huis en strekt zijn rug. ‘Wie ben jij? Ik hoorde dat er een stadse jongen in mijn huis was aangekomen. Een stadse jongen uit de richting van de Waerd? Moeten wij elkaar kennen? Kom jij mijn gezin bedreigen? Wie ben jij en wat kom je hier doen?’

Finn zet zijn lege nap neer, loopt op Jacob af en geeft hem een hand. “Mijn naam is Finn. Finn Jacob. Ik ben hier om u te vertellen over de gevaarlijke strijd die hier in Vronen gaat plaatsvinden. Ik wil u  vertellen over het gevaar dat u loopt als u hier blijft. En niet alleen u, ook uw vrouw en kinderen zullen hun leven niet zeker zijn.’ ‘Onzin!’ Buldert de enorme man. ‘Wij West Friezen zijn heer en meester in het voeren van oorlogen tegen de Hollanders. Wij lokken ze het drijfzand in; het water; het moeras en dan komen we tevoorschijn. Geen spaan laten we heel van die geldwolven!’ ‘Maar meneer, dat is het nu juist. Ik heb berichten opgevangen dat jullie nu niet in kleine groepen vanuit het moeras aanvallen, maar als 1 groep ten aanval trekken vanuit dit dorp. Jullie zullen geen schijn van kans hebben tegen het wapengeweld van de Hollanders. Gelooft u me  alstublieft. U loopt groot gevaar als u hier blijft!’ De man staat zwijgend te luisteren. Hij kijkt Finn aan en knikt. ‘Ik heb inderdaad gehoord dat de Bisschop van Utrecht, Willem Berthout van Mechelen een voorstander is van een andere tactiek. Maar als we daar gehoor aan geven, kunnen we van alle kanten worden ingesloten en worden we in de pan gehakt! We moeten onze eigen aanvalsplan blijven volgen! Ik zal het ze zeggen ook!’ ‘Meneer, het is al te laat. De plannen voor de aanval zijn gesmeed en zullen morgen ten uitvoer worden gebracht.’


‘Morgen? Wat weet jij allemaal snotneus? In het overleg tussen de heren is bepaald dat we op 28 maart zullen strijden. Overmorgen dus. Er is besloten dat als de gesprekken tussen de West Friezen en de Hollanders niet het gewenste resultaat opleveren, we op donderdag 28 maart ten strijde zullen trekken.’ ‘Maar dat is het juist! De Hollanders gaan zich niet aan die afspraken houden! Ze zijn jullie nog steeds als minderwaardig en zijn uit op jullie totale vernietiging zodat ze ook in west Friesland kunnen heersen! U moet me geloven! U heeft een laatste kans om uw gezin in veiligheid te brengen! Waarom zou ik u dit vertellen? Ik heb niets te verliezen. Mijn familie woont hier niet, mijn broer en zus lopen geen gevaar. Die zijn in veiligheid. Ook u kunt uw kinderen redden. U kunt uw kinderen een toekomst geven. Maar die toekomst ligt niet hier. Hij zal elders liggen.’ Finn voelt dat het zweet van zijn rug loopt. Hij kijkt naar Simon en Hillegonda, hij kijkt naar Simons moeder die de baby in haar armen wiegt en hij kijkt naar de grote man die voor hem staat. ‘Goed,’zegt Simons vader uiteindelijk. ‘Ik zal naar je luisteren. Ga zitten en vertel wat je plannen zijn. Vrouw, breng de kinderen naar bed.’ Simon protesteert en wil bij het gesprek blijven, maar zijn vader hoeft hem alleen maar doordingend aan te kijken. Ook Simon verdwijnt achter een gordijn. Finn vermoed dat daar het slaapvertrek is. Jacob schenkt twee pullen met bier in en gaat zitten. Hij gebaart Finn om hetzelfde te doen. In de nacht zal een gedegen ontsnappingsplan worden beraamd.

Wordt vervolgd.