donderdag 22 december 2016

De wijzen kwamen uit het Oosten, maar de toekomst komt van de Familieschool

En dan is het alweer Kerst. Een half schooljaar voorbij. Op de school van de kinderen betekent dat een kerstviering. Met alle 400+ leerlingen in de grote zaal. Allemaal in kerstkleding. (Of bijna allemaal, want mijn eigenzinnige recalcitrante dochter besloot haar trui aan te trekken. ‘Wel mijn nieuwe hoor mam, dus u hoeft alvast niet te beginnen met zeuren.’) En omdat Kerst van oudsher in het teken van vrede staat, besloot ik er geen woorden aan vuil te maken.

De hoofdact van de viering werd ingenomen door 1 van de kleuterklassen. Allemaal hadden ze een rol, waren ze geen Jozef of Maria, dan in ieder geval herder, of wijze, of koningen, of de ezel. 1 leerling was de ezel, ik heb zelden in mijn leven zo’n vrolijke ezel gezien. Zittend op het podium en later in de stal zwaaide hij met handjes en voetjes naar zijn publiek. Zonder zuchten droeg hij zijn zware last, en neem van mij aan dat een hoogzwangere vrouw echt het een en ander weegt. De wijze die Maria kwam vertellen dat ze in blijde verwachting was, zat zo gespannen in zijn rol, dat ik staand op de achterste rij wegdook van zijn donkere blik. “Je hoeft niet bang te zijn, je krijgt een baby” was zo in tegenstrijd met zijn gezichtsuitdrukking dat ik in de lach schoot, sorry voor de verstoring, Jozef stopte subiet met timmeren. ‘Van een villa mam, Jozef timmerde natuurlijk een villa. Voor die baby.’

Een van de herders zat samen met al zijn klasgenoten op het podium en hij bekeek ze alsof hij ze nog nooit eerder gezien had. Hij keek van de een naar de ander en daarna zaten er nog 15 kinderen die bekeken konden worden. Wat hadden zijn klasgenoten toch in vredesnaam aan? Ze waren gewikkeld in doeken als zijnde wijze koningen, in wollen jassen als zijnde herders, en hij keek zijn ogen uit. Vergat zijn tekst, maar wat gaf het helemaal, vergat mee te zingen met de liedjes en keek vooral verwonderd om zich heen. Geen leerling in de zaal zal hij gezien hebben.

En dan was daar toch op miraculeuze wijze opeens een baby. Geen pop, wat ik wel had verwacht bij een kleutermeisje, maar nee, er was een echte bewegende levende baby. Gewoon opeens geboren daar in die stal, of skuur volgens de herbergier, op het grote podium van school. Ik besloot ter plaatse dat ik daar volgend jaar Maria zou gaan spelen. Een echte kerstbaby als kerstpakket. Moet er wel een grotere ezel komen. We hebben een jaar om het een en ander te regelen. De zaal was net als vorig jaar in verwondering. De kinderen waren net zo verbaasd als mij. Maria was een geboren moeder en vergat de hele wereld om haar heen. Sprak vertederd tegen haar eerstgeborene. Hield de baby stevig vast en genoot daar in die koude stal/skuur te Bethlehem.

Jozef timmerde niet meer, moest even wennen aan zijn nieuwe verantwoordelijke rol en de ezel? De ezel bleef zwaaien. Gezellig naast Jozef en Maria in de stal. Op hetzelfde bankje. Soms moet je je plaats kennen en zijn plaats was daar op die bank. Lekker knus ook trouwens.

De zaal was stil. De muzikale omlijsting van het kerstkoor was weer prachtig en 400 leerlingen hebben genoten. Dat weet ik zeker. In ieder geval heb ik dat. 

Niels, Sophie, Finn, Ben en Anna Marie wensen jullie allemaal hele gezellige kerstdagen met jullie gezinnen, familie en vrienden en een nieuw jaar vol mogelijkheden.



dinsdag 29 november 2016

(On) Zekerheid

Dan opeens zijn we een ASS bolwerk. Nee, jullie hoeven geen binnenlandse strijdkrachten op ons af te sturen, geen buitenlandse ook. We doen geen vlieg kwaad. Na jaren van onderzoeken en onzekerheid, kwam gister het bevrijdende woord. Ook onze jongste heeft een Storing binnen het autisme Spectrum. Een heftige. Anders dan die van zijn broer, anders dan die van zijn vader. Jongste heeft nog een aantal storingen die na maanden van onderzoeken nu aan het licht zijn gekomen.  Geeft niets, vinden we wel iets op. Autisme hulphond kwam al op mijn pad, maar ja, dan moet deze mamma eerst haar eigen angst voor honden overwinnen. Hond in huis. Het is niet nogal wat.

Onze jongste heeft geen filter om prikkels weg te houden uit zijn hoofd. Hij hoort alles, ziet alles en ruikt alles. Erger en heftiger als u en ik samen. Hij hoort 24 klasgenoten ademen, hoort 24 klasgenoten met hun schoenen schuiven, hoort het tikken van de klok en het dichtslaan van de buitendeur. De hele dag. Hoort auto’s rijden, hoort brommers brommen, ruikt de shampoo van de juf en het geurtje van de meester. Voelt de randjes van zijn sokken, het label van zijn broek en de ritsen van zijn jas. Tien keer erger als u en ik samen.

Onze zoon is op donderdag oververmoeid van alle indrukken, van alle geuren, van alle geluiden, van alle gesprekken. Drinkt water, want limonade is of te zoet, of juist niet. Wil graag cola, vanwege de grappige belletjes op zijn tong, maar mag dat niet van mamma. 
Krijgt van pure oververmoeidheid kringen onder zijn ogen, buikpijn en hoofdpijn. Kan ’s avonds niet slapen, want dan draait de film van overdag nog een keer af. Het tikken van de klok, het schuiven van de stoelen, de toeterende auto’s, de wind door de bomen. U en ik klappen ergens een paraplu uit en kunnen ons even afzonderen van de buitenwereld. Niet zo extreem als zijn vader en niet zo extreem als zijn broer, maar u en ik kunnen filteren. Jongste zoon niet en dus red hij eigenlijk de vrijdag niet. Kan hij het niet meer opbrengen om op zaterdag en zondag nog ergens naartoe te gaan, red hij het niet als er vriendjes aan de deur komen.

Jongste zoon is anders. Dat heb ik altijd gezegd. Als baby lachte hij je toe, sloeg zijn armpjes om je heen en wilde altijd, echt altijd daar zijn waar jij was. Separatiestoornis heet het met een mooi woord. Vond ik het heerlijk dat ik ook een echte baby had, blijkt het toch net iets anders te liggen. Onze zoon is anders, maar zo anders, dat had ik in mijn wildste dromen niet verwacht. Of nachtmerries. Vannacht schrok ik een aantal keren wakker. Het is allemaal een boze droom, maar dan lag daar op mijn nachtkastje toch echt dat rapport. Dat rapport waarin alles staat, in woorden die me niets zeggen, maar tegelijkertijd vertellen ze alles.

Verandert er nu iets? Jullie zoon is vanavond nog steeds dezelfde zoon. Uiteraard is hij dat, maar eigenlijk ook niet. Want hij is wel degelijk anders als vanmorgen, anders als eergisteren en anders als alle dagen die nog komen gaan. Onze zoon is in ontwikkeling. Net als wij. Net als zijn broer en net als zijn zus. Wat de toekomst hem en ons gaat brengen weten we nog niet, we zien het wel. Het ziekenhuis gaf de tip om hem naar een andere school te brengen, naar een gespecialiseerde basisschool. Dat is voor nu nog een stap te ver, we kunnen de Familieschool helemaal niet missen. Nu niet, volgend jaar niet en ook over 5 jaar geloof ik niet. Daar zijn de mensen ons veel te dierbaar voor. Maar als deze stap uiteindelijk onvermijdelijk blijkt te zijn, dan is het zo. Alles zullen we in het werk stellen om onze jongste net als zijn broer en net als zijn zus een mooie jeugd te geven, alles zullen we in het werk stellen om ze gelukkig te laten zijn. Want uiteindelijk is dat wat telt. En een onzekere toekomst? Hebben we die niet allemaal?

dinsdag 22 november 2016

Rune en zijn zoektocht naar buitenaards leven.

 ‘Mam, is er buitenaards leven op de maan?’ ‘Nee, dat denk ik niet, maar zeker weten doe ik het niet. Misschien ergens anders in het heelal wel, want het heelal is onmetelijk groot, er worden nog steeds nieuwe sterrenstelsels ontdekt en vanaf de aarde kunnen we steeds een stukje verder kijken.’ ‘Dus is er ergens anders buitenaards leven?’ ‘Dat weet ik ook niet, maar de kans bestaat dat er ergens anders ook een planeet is waar mensen een ozonlaag hebben en water. Volgens mij zijn dat de belangrijkste bronnen voor levensvormen.’ ‘Mooi! Ik ga die planeet zoeken!’

Nu nam mamma dat niet helemaal serieus, want de tijdmachine was ontmanteld en als oud hout naar de gemeentewerf gebracht, maar mamma kent haar kinderen na al die jaren toch echt nog niet! Als ze boven de bedden gaat opmaken, loopt Rune naar buiten. Hij kijkt om zich heen en er verschijnt een grote lach op zijn gezicht. Hij begint heen en weer te lopen tussen de schuur, de tuin en de woonkamer. Als mamma even later weer beneden is, ziet ze daar een grote chaos. Bossen touw, pvc pijpen, trekveren, toetsenborden, videocamera’s, bakken met schroeven, bossen kabel. Alles ligt op 1 grote hoop. Rune ziet mamma verschrikt om zich heen kijken. ‘Ja, u denkt nu natuurlijk; wat een bende, maar dit zijn uitvindingen! Ik moet ze alleen nog even uitvinden.’

Mamma mompelt ‘koffie’ en loopt de keuken in. ‘Als je net denkt dat je alles wel meegemaakt hebt in dit gezin’, en mamma mompelt verder. ‘Koffie.’ Ze mompelt vooral veel over koffie. Rune blijft even naar mamma staan te kijken, maar schudt dan zijn hoofd, ‘misschien wonen er hier wel gewoon buitenaardse mensen.’

Rune begint de spullen naar buiten te slepen, omdat het al aan het schemeren is en mamma zo nachtblind is als een mol zonder bril, ziet ze niet zo goed wat er gebeurt. ‘Geeft niets hoor mam, dan wordt u morgen wakker en dan ziet u een verrassing.’ Mamma begint weer te mompelen, ‘over dat ze niet van verrassingen houdt, dat ze inmiddels de verrassingen een beetje beu is.’ En ze neemt nog een kop koffie. Daar moeten we het toch eens met mamma over hebben. Ze is verslaafd aan koffie, maar nu eerst mijn uitvinding.

Rune is tot het avondeten aan het timmeren en zagen, na het avondeten zet hij een muts op zijn hoofd en verder gaat hij weer. Tot ver na bedtijd is hij bezig. Eindelijk, rond tien uur komt hij binnen. ‘Klaar! Mijn uitvinding is klaar en morgen ga ik buitenaards leven ontdekken. Als ik ze ontdek, mogen ze dan een keer komen logeren?’ ‘Tuurlijk, mag dat’ zegt mamma. ‘Hier kan toch altijd alles!’ ‘Dank u wel! Ik wist het wel, zullen het aardige mensen zijn? Als het geen aardige mensen zijn, moeten ze maar in de tuin slapen. Misschien kan ik ze ook wel een keer meenemen naar school. Dat mag wel van Meester R. toch?’ ‘Ja, jongen, neem jij vooral buitenaards leven mee naar school. Zullen ze tof vinden voor een IPC project.’  

Het sarcasme van zijn moeder ontgaat Rune volledig.  Gelukkig maar, want hij is vol van zijn onderzoek en uitvindingen.  Nadat hij naar bed is gegaan, tuurt mamma uit het raam, in de hoop iets te ontwaren van een of ander bouwwerk, maar ze ziet zoals iedere avond, alleen haar eigen spiegeling in het raam.


Wordt vervolgd…


woensdag 26 oktober 2016

Boek

Op aanraden van mijn lifeline op school, heb ik een boek besteld en ben ik hem na het bestellen daadwerkelijk gaan lezen. Ik bestel namelijk ook nogal eens boeken die ongelezen de vitrinekast inschuiven, of op een stapel onder mijn bed belanden. Ik bestel boeken namelijk nooit alleen. Ik ben verslaafd. Aan koffie en aan boeken. En als je vier boeken tegelijk binnen krijgt, lees je er 1 beneden, 1 boven en de andere twee bewaar je. In de kast, of op een stapel naast je bed. Uiteindelijk kiepert die stapel om en liggen ze er onder. Verscholen, tot de stofzuiger ze terugvindt.

Dit boek dus, ging ik lezen en het was zo pijnlijk realistisch, en zo pijnlijk herkenbaar, dat ik ademloos verder las. Niet stil. Absoluut niet stil, want de passages zijn af en toe zo briljant en treffend geschreven dat ik het uitbulder van het lachen. De vriendjes en vriendinnetjes van de kinderen die tussen de middag kwamen lunchen fluisterden mijn kinderen in het oor: ‘in ieder geval zoemt ze nu niet.’ Dat doe ik namelijk ook. Ik zoem volgens de mensen om mij heen. Vanaf mijn geboorte overigens al. Ik denk dat ik een auto ben. Volgens mijn collega’s een irritante bromvlieg. Mijn collega’s sporen duidelijk niet, maar dat is een ander verhaal. Ik lees het boek en ik bulder. De postbode die nog een pakket aan de deur bracht, lachte terug. ‘Gelukkig lachen uw ogen weer. Dat heb ik de laatste tijd gemist. En niet alleen uw ogen, ik hoorde u op straat al lachen. Welkom terug.’ Mijn postbode heeft mensenkennis, dat is wel duidelijk.

In het boek wordt beschreven hoe een man met een storing in het autistisch spectrum op zoek gaat naar een geschikte huwelijkspartner. En dat gebeurt aan de hand van een vragenlijst. Een evoluerende vragenlijst, want sommige vragen blijken niet helemaal duidelijk te zijn. Mijn echtgenoot had gelukkig geen vragenlijst, of althans; die heb ik nooit onder ogen gekregen. Hij liep wel rond op een feest met een meetlint en stukjes hout. Stukjes hout voor je doodskist.  Die mocht je zelf alvast uitkiezen, ik was nog maar 22! En een meetlint om vrouwen op te kunnen meten. Hun lengte. Echtgenoot is totaal niet geïnteresseerd in  borstomvang. Dan zou hij mij namelijk nooit hebben uitgekozen. Hij heeft mijn lengte nooit gemeten. ‘Jij bent 187’ was zijn originele openingszin. Echt by far de meest originele die ik tot dan gehoord had. Ook sindsdien nooit meer een betere gehoord.

Gisteravond besloot ik naar aanleiding van dit boek wat ik aan het lezen ben, de proef op de som te nemen. ‘Heb jij me uitgekozen vanwege mijn uiterlijk?’ ‘Nee, ik heb je zuiver uitgezocht op basis van je intelligentie. Uiterlijk is voor mij totaal niet belangrijk.’ Voor echtgenoot is dit dus duidelijk en kun je er geen speld tussen krijgen. Ik als vrouw denk dan toch minstens: dus je vind me niet knap? Echtgenoot begrijpt na 17 jaar huwelijk inmiddels wel dat als ik begin te zwijgen, zelfs zonder zoemen op de bank zit, dat er ergens iets niet goed is gegaan in de communicatie. Hij kijkt en hij denkt. ‘Niet dat ik je niet knap vind trouwens. Het is alleen totaal niet belangrijk. Niet voor de voortzetting van het genenpakket in ieder geval.’

De hoofdpersoon in het boek begint akelige gelijkenissen te vertonen met echtgenoot.

Nog een briljante passage is het bal. Hoofdpersoon gaat met een match van de vragenlijst naar een bal. En op dat bal moet hij zijn danskunsten tonen. Kunsten die hij heeft geoefend met een anatomisch skelet uit het biologielokaal. Zonder muziek. Dus de passen gaan geweldig, maar de band speelt een totaal niet passend ritme met alle gevolgen van dien en daar ging ik weer. Bulderend met tranen in mijn ogen vergat ik dochter op te halen, want ik zag de perfecte match al over de dansvloer gesleept worden met een toekijkende verbijsterende menigte. Dansvloer tamelijk leeg en iedereen in totale schok toekijkend naar bizar tafereel. Echtgenoot kan ook niet dansen. Doet danspassen na uit de jaren 50 en 60. Zwaait hip met de heupen en zwaait onhandig in de rondte met zijn armen. We passen eigenlijk best bij elkaar. Ik kan niet zingen.


Ongetwijfeld zal dit verhaal vervolgd worden. Nu nestel ik me op de bank. Met deken, met boek en met mooi glas wijn. De kinderen genieten van een zoemvrije avond en echtgenoot is gevlucht. Bang voor nog meer vreemde vragen. Of misschien is hij wel op stap met stukjes hout en meetlint. Op zoek naar een nog beter genenpakket.


vrijdag 7 oktober 2016

Luxe lunch

Het is vrijdag en vrijdag is tegenwoordig mijn vrije dag. Dat ga ik natuurlijk aan niemand melden, want het is per slot van rekening MIJN vrije dag. En op mijn vrije dag heb ik alle tijd om ’s morgens door de supermarkt te slenteren. Lekkere broodjes kopen voor de kinderen voor de lunch. Italiaanse broodjes en verse croissant, gegrilde worst en vers geperst sap. Sap ziet groen met ronddrijvende zwarte stippeltjes, maar schijnen kiwi’s te zijn. Gezonde groene geperste kiwi’s in een fles voor moeders die het te druk hebben om zelf te persen. Moeders zoals ik er dus ook 1 ben. Ik kijk met groene vitaminebom vrolijk om me heen op zoek naar andere hardwerkende drukke moeders, maar de supermarkt is angstvallig leeg op vakkenvullende jongen bij de appelen na. Jongen kijkt terug. Verbaasd om zoveel vrolijkheid in de winkel. Naast de gegrilde worst koop ik ook hotdogs, want die zijn dan zo lekker op die harde pistoletjes. Eigengemaakte hotdogs in een krokant jasje.

Mijn wagentje wordt voller en voller en als ik bij de vriezer sta constateer ik dat er zuiver en alleen lekkere dingen in de kar liggen. Geen verantwoorde bloemkool, geen macrobiotische melk, geen sperziebonen en ook geen aardappelen. Moet ik die nog maar even pakken? Zuiver voor de vorm, want ik eet geen sperziebonen tijdens de lunch. Geen bloemkool ook. Ik besluit het niet te doen, niemand die het immers ziet in de tamelijk lege supermarkt.

Dan betaal ik een behoorlijke hand geld aan de kassa, want al die lekkernijen kosten opgeteld heel wat. Geeft allemaal niets, want we gaan luxe lunchen. Kinderen en ik. Even later  fiets ik hardop lachend terug naar huis met overal boodschappen op en aan mijn fiets. Mijn fiets is op de 1 of andere manier altijd te klein voor de hoeveelheid boodschappen die ik meeneem en zo kon het dat de zak chips die ik voor vanavond meenam, niet bestand bleek te zijn tegen de kracht van de snelbinders. Met een behoorlijke knal waaiert een wolk paprika chips uit over de grond.  Dat scheelt weer een kilo op mijn heupen denken we dan maar.


Ik dek de tafel, het lijkt wel een generale test voor de Kerstdagen. Om kwart voor 12 wacht ik tot de kinderen uit school komen.  En ze komen; zwaaien de deur open, smijten de gymtassen op de grond, schoppen hun schoenen er achteraan, mopperen op de winterjassen die kriebelen en lopen de woonkamer in. De deur laten ze openstaan. Blijven heel even kijken bij de feestelijk gedekte tafel met alle lekkere broodjes, groen gezond geperst kiwi sap met zwarte stippeltjes en lopen dan naar de bank. Ploffen er synchroon op, pakken in 1 vloeiende beweging de ipads van de lader en vragen of er ook een normale boterham met chocopasta is. 


vrijdag 30 september 2016

Wespen.

Julia gaat samen met mamma bollen planten in de voortuin. Prachtige bloembollen. Eigenlijk is het zonde om de mooie witte bollen te gaan verstoppen onder een dikke laag vieze aarde, maar volgens mamma komen er alleen mooie paarse bloemen in het voorjaar als ze de winter in de tuin doorbrengen. Met een diepe zucht loopt Julia achter mamma aan. In haar handen heeft ze een bak vol bollen. ‘Ze ruiken ook zo lekker mamma!’  Samen zoeken ze naar mooie plekken in de voortuin. En als ze een mooie plaats gevonden hebben, graven ze een gat, stoppen ze een bol in de grond met het hoofd fier omhoog en Julia bedekt ze dan voorzichtig met een laagje aarde.

‘Keurig. Dat gaat goed, ga jij verder met de bollen? Dan ga ik wat planten snoeien.’ Julia knikt. Trots dat ze deze belangrijke taak nu helemaal alleen mag doen. Julia kijkt nog beter in de rondte om de plaats voor de bollen te bepalen. Ze graaft een nog mooier gat en plant met nog meer zorg de bol in de grond. Om als laatste heel voorzichtig een laagje aarde over de begraven bol te strooien. ‘Leuk werk dit. Ik denk dat ik de hele winter voor het raam ga zitten om te kijken of ze al omhoog komen.’ ‘Dat heeft geen zin hoor Julia, deze bloemen bloeien pas in het voorjaar, als de kou de grond weer uit is.’

Terwijl Julia bollen plant, snoeit mamma de rozen en trekt ze een vervelende klimmende clematis uit de Catalpa. ‘jij hoort hier niet. Je zult toch echt je plaats moeten leren kennen.’  In een hoek van de tuin, tegen een muurtje, groeien uitgebloeide  dode planten. Mamma kan niet eens meer zien wat ze ooit geweest zijn. Maar dat ze de tuin nu lelijk ontsieren is wel duidelijk. Ze begint te trekken aan de dode slierten en voelt dan opeens een felle pijn in haar voet. En nog 1 en nog 1. Snel schopt ze haar schoen uit en bekijkt verwonderd haar blote voet. Een dikke zwarte stekel steekt uit de zijkant vandaan, mamma pakt hem met twee vingers vast en trekt hem uit haar voet. Op dat moment is ze zich bewust van een irritant gezoem om haar heen. Ze kijkt van haar voet omhoog en ziet een grote wolk boze wespen.

‘Wespen! Wilde wespen! Weg hier Julia, weg hier! Er zitten hier wilde wespen! Mamma rent op een blote voet door de tuin, ondertussen naar Julia gebarend en roepend dat ze naar binnen moet gaan, de wespen wolken om haar heen, en zolang Julia niet veilig binnen is, blijft mamma uit haar buurt. Julia is gestopt met bollen planten en kijkt geamuseerd naar die gekke moeder die op één blote voet rondjes rent door de tuin, ondertussen een liedje zingend en het ziet er zo vreemd uit, dat Julia hard begint te lachen. Ze klapt in haar handen en gaat meezingen. ‘Wilde wespen! Wilde wespen!’Julia schatert het uit als ze mamma heen en weer ziet rennen door de voortuin. Van links naar rechts en weer terug naar links. Dwars door de Sedum en iedere keer springend over de buxus hagen. ‘Wilde Wespen! Wilde Wespen!’ Julia zingt vrolijk mee, maar dan kijkt ze naar het gezicht van mamma. Mamma ziet ondanks het heen en weer geren lijkbleek, Julia stopt met klappen en kijkt dan eens goed naar haar moeder. Ze ziet een grote zwarte wolk om mamma heen vliegen. Van links naar rechts en weer terug naar links. Dwars door de Sedum en over de buxus. Oeps! Dan verstaat ze wat mamma roept. ‘Naar binnen! Ga nou naar binnen! Het zijn woeste wilde wespen!’

Julia draait zich om en rent de voordeur door naar binnen. Met mamma achter haar aan, maar door de schrik en paniek, vergeet mamma om de voordeur dicht te gooien. De zwerm wespen vliegt dus zo achter mamma aan de gang in. Julia verstopt zich in de garage en pakt alvast een ijsblok uit de vriezer. ‘Ik heb ijs voor u mam! Raakt u die wespen even kwijt?’ Roept ze door een dichte deur. Mamma rent weer door de openstaande deur naar buiten, rent een rondje over straat, op 1 blote pijnlijke voet en met 1 hardloop schoen. Het ziet er werkelijk niet uit, dan maakt mamma een schijnbeweging en spurt zo hard als ze nog nooit gelopen heeft de voordeur weer door, die ze met een klap dicht slaat.

‘AU!!!!!!!!!’ brult ze als ze eenmaal veilig binnen is. ‘Mijn voet, mijn voet, mijn voet!’Ze hinkt naar de bank en daar ploft mamma neer. Lijkbleek, met zweet parelend op haar voorhoofd en met een blok ijs op haar voet kijkt ze naar Julia. ‘Dat zag er best wel idioot uit volgens mij.’ ‘Ja.’ Knikt Julia. En samen schieten ze in de lach. Ze kijken nog even door het raam en zien midden in de tuin een schoen liggen als stille getuige van een hele vreemde wilde wespen dans.


Je verveelt je echt nooit in dit huis. 

woensdag 14 september 2016

Vroeger;

Vroeger;

Vroeger toen ik nog gewoon 4 uur per dag trainde,
Vroeger toen ik nog geen koekjes en dropjes en oliebollen at,
Vroeger toen ik nog geen drie kinderen op de wereld had gezet,
Vroeger toen ik de hele dag op de fiets zat in plaats van lekker luxe in mijn hotel op wielen,
Toen. Vroeger. Had ik strakke billen.

En nu klaarblijkelijk niet meer, want na een hele ochtend rennen op school, en oké, ik geef het toe, wel 4 koppen koffie, zittend opgedronken, kwam ik terug bij mijn fiets. Mijn fiets die opeens niet meer op mijn plek stond. Mijn plek, waar ik al bijna 10 jaar mijn fiets neer zet. Altijd op dezelfde plaats. Altijd. Maar vorige week kwam er een mail van de directeur. Dat de ouders hun fietsen niet meer daar mogen zetten, waar ik mijn fiets altijd zet. Dus even dacht ik dat de directeur mijn fiets had verplaatst. En dat ik op het matje moest komen vanwege het fout parkeren van mijn fiets.

Ik liep nog een rondje, want ik vind de directeur heel erg aardig en ik wil graag met hem in gesprek, maar als ik op het matje wordt geroepen, dan voel ik me toch altijd weer het kind van vroeger. Die iedere dag bij de directeur moest komen omdat ik weer eens iets had uitgevreten. Terecht of onterecht. De directeur die je na afloop van het hartige woordje altijd een dropje gaf, omdat hij het toch wel zielig voor je vond. Maar, deze directeur geeft geen dropjes. En ik wil dus ook niet bij hem op het matje komen.

De fiets die op mijn plaats stond leek wel ernstig op mijn fiets, maar iemand had het nodig gevonden om er een ander zadel op te schroeven. Welke mafketel verzint dat nu weer? Ik ben van de maffe acties verzinnen, van de boel op stelten zetten. Krijg ik nu een koekje van eigen deeg? Een modern dropje welgezegd?

Nee! Mijn fiets, mijn plek, mijn zadel, maar niet mijn zadeldek! Er zat een heel vreemd zadeldek op mijn fiets. Iets over drilbillen. Ik bespaar u de foto. Drilbillen. Snel keek ik om me heen. Wie keek mijn kant op, wie stond er in een vuist te lachen? Er keken heel veel mensen mijn kant op. Tssssss, de voorzitter van de ouderraad parkeert haar fiets gewoon op de verkeerde plek! Maar geen van die mensen stond te lachen. Ik laat me niet kennen en stap op de fiets. Fiets samen met zoon weg en beloof mezelf dat ik iets aan die drilbillen ga doen.

Thuis, komt oudste zoon echter met de mededeling dat het wereld chocolade dag is. Die drilbillen komen morgen wel, lopen niet zomaar weg, (want dat heb ik dan door). Chocoladedag is het en die moet je vieren. Volgens de moeders van school die ik vandaag via Facebook op de hoogte houdt over mijn drilbillen, was chocoladedag gisteren al. Maar ik eer de chocolade gewoon vandaag. Omdat ik vandaag tijd heb en omdat ik stiekem misschien mijn drilbillen wel helemaal niet kwijt wil. Soms kun je ergens aan gehecht raken. Net zoals ik vroeger gehecht was aan het gesprek met de directeur en het dropje na afloop.


Oké, en als ik volgende week mijn fiets nog steeds op de verkeerde plek parkeer, wil ik best bij de directeur op het matje komen. Neem ik zelf wel een zak drop mee. En mijn drilbillen; drillen dan mee.


maandag 11 juli 2016

Week zonder zonde. Suiker.

Of zonde van de week, maar dat weten we vrijdag pas. Ik ga deze week eens gezond leven. Geen dropjes, niet die laatste kinder chocolade reep, met pinda’s. Absoluut favoriet bij mij. Als ik een zak vind met van die heerlijke chocolade bars met pinda’s, ga ik ze voor mezelf verstoppen. Op de een of andere manier vind ik ze ook altijd weer.

Mijn kinderen zijn niet van het snoep, dus eigenlijk hoef ik ook niets in huis te halen, maar de vriendjes en vriendinnetjes verwachten wel een snoepje met een glas limonade als ze komen spelen. 9 van de 10 keer vergeet ik dat. Zet ik netjes bekers water voor ze neer en dat is het dan. Daar moeten ze het mee doen. Ze blijven komen, misschien hopend op toch een snoepje, of omdat het gewoon gezellig is bij ons. Wie zal het zeggen. De snoep die ik voor de vriendjes in huis haal, eet ik allemaal zelf op. ’s Morgens, ’s middags en ’s avonds.
Koekjes voor de visite. Daar doe ik niet aan en heb ik ook nooit aan gedaan. Toch blijft ook de volwassen visite ons huis iedere keer weer bezoeken. En als ik al eens koekjes in huis haal, gaan ze op. Direct. Samen met oudste zoon een wedstrijd: wie eet de meeste koekjes? Ik. Mamma wint altijd.

Zakken noten, dat is dus helemaal erg. Ik koop extra noten voor mijn kinderen, want het zijn behoorlijk slechte vlees eters en dan geef ik ze extra noten voor de proteïnen ofzo. Schijnt namelijk een goede vlees vervanger te zijn. Probleem is echter dat ik de noten allemaal opeet. De ene zak na de andere.  Voor de vorm schil ik ook een appel en snij die in stukje door de noten, zodat het in mijn hoofd toch te boek staat als gezond eten, maar inmiddels heb ik mijn eigen zwemband voor de zomer en hoef  ik geen riem meer om mijn broek te dragen.

Na de eerste twee zwangerschappen had ik in no time mijn sixpack terug, na de geboorte van de derde nooit meer iets van mijn strakke buik terug gezien. Hoeft ook niet. Ik heb drie geweldige kinderen, er zijn echter wel grenzen en die grens is bereikt. Echtgenoot zat op de fiets en ik mopperde over zijn gewicht in relatie tot een vrij platte achterband. Op de terugweg zat ik echter op die fiets en jongste zoon, diezelfde die mijn buikspieren verstopt heeft, vertelde vrolijk achterop de fiets: “Mam, bij u is de achterband nog net zo plat!” Ik hoef u niet te vertellen dat echtgenoot het uitschaterde.

De grens dus. Dat was de grens.

Nee, ik heb geen weegschaal in huis, en nee ik ga niet suikervrij eten, ga geen koolhydraten laten staan en ga zeker mijn zwarte koffie niet uit de weg, maar ik blijf van de zakken noten af, van de snoepjes van de kinderen, en beloof dat ik de rest van de week de alcohol laat staan. Zucht. Er liggen drie heerlijke R.adler biertjes koud op me te wachten in de koelkast en de fles rood die gisteravond geopend werd roept vanuit de keuken naar me. Maar nee, beloofd is beloofd. Ik ga proberen om ’s avonds maar 1 bord op te scheppen en daarna te stoppen, de schoolkoekjes van de kinderen blijven netjes in de kast op de volgende schooldag wachten. Ik ga iedere keer als ik een dip heb  een extra stuk fruit nemen.

Nee, ik ga niet minderen met koolhydraten, want ik moet voldoende koolhydraten binnen krijgen, anders ga ik trillen en zak ik door mijn hoeven. Wordt ik hondsberoerd en begin ik water te lekken uit alle poriën in mijn lichaam en ben ik moe, dood en dood moe. Dus geen hypermodern koolhydratenvrij dieet voor mij. Gewoon gezond blijven eten, maar dan zonder de suikerbommen die ik het afgelopen schooljaar opeens telkens ging eten. Nog nooit zo veel behoefte gehad aan extra suiker als in het afgelopen jaar. En daar gaan we NU verandering in brengen.  


U wordt de komende week op de hoogte gehouden. 


maandag 20 juni 2016

De boze bostrol.

Hallo Jasper, ik mag met de familie mee kamperen. Dat schijnt heel leuk te zijn. Slapen op een wiebelend luchtbed en maar hopen dat hij niet lek is, plassen in een emmertje of tegen een boom en eten koken op een vreemde stalen pan die op een gasfles staat. ’s Morgens je tanden poetsen op een rij bij de wasbakken met een handvol andere kamperende mensen die je overigens niet kent en dan op een wankele stoel relaxed een boek lezen. Ondertussen sla je muggen naar het hiernamaals en wordt je gebeten door rode bosmieren. Ze zijn hier helemaal enthousiast.

En dan sta je opeens op de camping met een tent in een hagelbui. Best gezellig inderdaad het tikken van de hagelstenen tegen het tentdak. Voor mij hebben ze een speciaal bed gemaakt. In een keukenkast. Ik slaap in een keukenkast! De meeste mensen willen geen muizen in hun keukenkast, maar in dit gezin kan een heleboel niet gek genoeg. De eerste nacht hoorde ik gesnuif en gesnuf. Nadat ik van de eerste angst bekomen was, ging ik heel voorzichtig buiten kijken. Daar zat een kleine bostrol. Een hele lelijke kleine bostrol. Dit mag je eigenlijk niet zeggen, maar bostrollen zijn altijd lelijk. Dat hoort zo, anders zijn het geen bostrollen.

Terwijl ik voorzichtig naar buiten liep, in de richting van de bostrol, zag ik dat het een ondeugende bostrol was. Hij haalde bij alle tenten de haringen uit de grond. Snel rende hij van de ene tent naar de andere tent. Tsjak-tsjak-tsjak vlogen de haringen door de rondte. ‘Wat ben jij aan het doen?’ Vroeg ik hem. Hij schrok zich een apehoedje en wilde het op een rennen zetten. Toen hij zag dat ik het was en niet een boze campingeigenaar, en ook geen:  ’s nachts naar het toiletgebouw om te plassen kamperende gast was, stond hij stil. ‘Ik haal iedere nacht alle haringen los.’ ‘Dat zie ik ook wel, maar waarom?’ ‘Omdat al deze mensen in mijn tuin staan. Ik ga toch ook niet zomaar bij iemand in de tuin staan met mijn huis?’ ‘Waar is jouw huis dan?’ Vroeg ik hem. ‘Daar. Dat is mijn huis.’ Hij wees naar een boom in het midden van het veld. De mooiste van het veld. De boom die voor schaduw zorgt als het heel warm is, de boom die geruststellend ruist in de wind en de boom die beschutting biedt tijdens harde regenbuien. De boom waar grote mensen mee knuffelen als ze het ook allemaal niet meer weten. ‘Dat is mijn huis, ik woon daar al mijn hele leven en dan opeens wordt je op een ochtend wakker en sta je midden op een camping! En hebben ze hier iets aan mij gevraagd? Ben je mal, natuurlijk niet! Ik moet alles zo maar goedvinden en nu is het gedaan met mijn rust.’

‘Dat is natuurlijk allemaal heel vervelend, maar om dan maar tenten te saboteren, is toch ook de oplossing niet.  De camping gaat niet zomaar weg, dus we moeten op zoek naar een ander huis voor je waar je weer helemaal tot rust kunt komen.’ ‘Ik ga niet verhuizen! De camping gaat maar weer verhuizen!’ ‘Dat lukt je niet, de camping is hier nu en gaat voorlopig niet meer weg, kost allemaal veel te veel geld en in de grote mensen wereld draait zo ongeveer alles om geld.’ ‘Verhuizen! Maffe muis! Ik ga helemaal niet verhuizen!’

De bostrol liep boos weg en kroop weer in zijn boom, de hele dag hoorde je een licht snurken uit de boomstam komen, alleen hoorbaar voor diegenen die geloven in bostrollen.

De volgende nacht werd ik weer wakker van het geluid van rondvliegende tentharingen. Tsjak-tsjak-tsjak. Begint hij nu weer? Mompelde ik in mezelf en ik kroop mijn warme keukenkast weer uit. Voorzichtig ritste ik de tent open en jawel, daar liep de boze bostrol weer de haringen uit de tenten te trekken. Tsjak-tsjak-tsjak. “Is het nu afgelopen? Je schiet hier echt helemaal niets mee op. Je gaat verhuizen. Naar een locatie waar je als bostrol ook nog nuttig werk kan verrichten.’ ‘Ik wil niet weg, ik woon hier.’ Tsjak-tsjak-tsjak.  

‘Kom mee, vandaag zijn we met alle kinderen naar het bos geweest en daar vonden we een vennetje. Een  prachtig bosven, waar de herten ’s morgens komen drinken en waar de everzwijnen de boel regelmatig omploegen. Maar er is 1 klein probleem. De kikkervisjes.’ ‘Kikkervisjes? Hoe kunnen die nu een probleem zijn?’ De boze bostrol was gestopt met het uittrekken van de haringen. ‘Alle kinderen die meewaren, werden als een magneet aangetrokken tot het water. Allemaal wilden ze die kikkervisjes van dichtbij zien. En kinderen met een bosmeer, dat is geen goede combinatie. Als ze er in vallen, komen ze er niet zo makkelijk meer uit. Jouw nieuwe taak is dan ook de kinderen bang maken als ze te dicht bij de waterkant komen. Dan roep je heel hard boe!, of bah!, of iets anders. Als ze maar schrikken en snel terugrennen naar de camping.’

De bostrol zat me met 1 oog aan te kijken. De andere zat dicht, dan kon hij beter denken. ‘Boe of bah. Of iets anders. Snoeptomaat. Mag ik dat ook roepen? Snoeptomaat! Of wilde wasbeer? Chocotoffee! Dat vind ik een leuk woord. Chocotoffee! Ik doe het. Maar dan moet ik wel ergens wonen. In de buurt van dat vennetje. Dat is natuurlijk handiger.’


Hij was helemaal enthousiast Jasper. Dus liepen we samen door het donkere bos in de richting van het vennetje. En weet je wat we vonden? Een echt bostrollen hol! Kijk maar op de foto. Zo verhuisde de bostrol naar zijn nieuwe onderkomen in de buurt van het vennetje. Af en toe hoorden de kamperende mensen dwars door het bos: Chocotoffee! Of Snoeptomaat! En niemand die begreep waar dat vandaan kwam. Behalve de bange kinderen  die heel hard terug kwamen rennen en de kikkervisjes de rest van de vakantie met rust lieten.  



dinsdag 24 mei 2016

Museum

Je gaat met je eigen, geen huis tuin en keuken gezin,  naar het museum. Een luxe. Een met van Goghs en een echte Gauguin.  Met beelden die los in de ruimte staan en ook nog dusdanig dat je er heel mooi verstoppertje kunt spelen. Wat je uiteraard niet doet, en je kinderen ook niet, ze zijn ergens wel goed opgevoed, maar het kan wel. Het zou zelfs echt heel goed kunnen. Maar je doet het dus niet, want tikkertje is echt veel leuker. Nee, alle gekheid op een stokje, ook dat deden ze niet. Mijn jongste liep rondjes door de zalen en vond alles saai en stom en lelijk. Niets was meer goed, hij wilde naar buiten. Naar de echte kunstwerken. Had zijn favoriet al gekozen en ook al een wandelroute uitgestippeld. Maar pappa en mamma gingen eerst naar binnen. Omdat dat sociaal wenselijk gedrag was. Iedereen met een kaartje ging eerst naar binnen.

“Geeft u uw jas maar af in de garderobe.” “Nee, want we willen niet naar binnen, we willen door de voordeur naar binnen en dan door de achterdeur direct weer naar buiten.” Er werd gekeken alsof we een explosief in onze tas hadden in plaats van een boterham met kaas. Een platte boterham met kaas, want in de stoelendans voor een plaatsje in het restaurant plofte mamma op de tas. Niet er naast. “U kunt uw jas dus afgeven in de garderobe.” “Maar beste man, we willen niet naar binnen, we willen naar… Laat maar. We lopen binnen ook wel een rondje.”

Dochter huppelt voor ons uit na de kaartcontrole en besluit in die mooi maagdelijke lege gangen een radslag te doen. En nog 1. Mamma roept “NEE!” en we worden direct vergezeld door 3 bavianen met draadjes in hun oor. Zit een microfoon in. Wij werden live begeleid door het museum. Een luxe museum. Op de Veluwe. Weet u allemaal welke ik bedoel. Geeft niets hoor, die live begeleiding. Ik kon rustig naar kunst kijken en bavianen waakten voor zakkenrollers. Ik kon rustig teksten naast kunstwerken lezen en bavianen zorgden voor mijn kinderen. Ik vond ze terug op een bankje. Naast elkaar. Keurig gedaan mannen! Waar kan ik die draadjes voor in mijn oren kopen?

Jongste loopt even later een zaal binnen waar op dat moment net een toeristische groep rondliep. Een Toeristische groep uit Japan. Met camera’s en lenzen en koptelefoons.  Jongste loopt zich dus nergens van bewust te zijn naar binnen en zet het dan op een ijselijk gillen. Het klonk zoiets als: “IEEEEEEEEEEEEE! Een blote vrouw!!!” Mannen draaiden zich om, vrouwen trouwens ook, bavianen haalden draadjes uit hun oor en wreven over pijnlijk gehoororgaan en Toeristische Japanners haalden de koptelefoons van hun hoofd en keken vol verbazing naar de ontstane consternatie. Even was er volledige stilte. Even. Daarna klikten de talloze camera’s van de toeristische Japanners.


Tsja, wie hangt er dan ook een Venus met Amor als honingdief in het museum? En als zoon langzaam zijn handjes voor zijn ogen laat zakken staat hij ook nog eens oog  in oog met een andere Venus en Amor. Voor jongste zoon was dat de druppel. Hij wilde maar 1 ding. Weg uit dit verderfelijke museum vol blote mensen.  Hij bekeek de fotograferende Toeristen opeens met een andere blik. Geef hem eens ongelijk.



donderdag 21 april 2016

Plassen in een afwasteil.


We gaan in de vakantie een week kamperen. Omdat dat kan. En omdat mamma opeens door het inleveren van 1 werkdag een hele week vrij had. Heeft iets te maken met Bevrijdingsdag en Koningsdag en te veel uren en allemaal moeilijke termen waar mamma waarschijnlijk ook niets van begrijpt, maar het klinkt altijd heel geleerd. Leeftijdkorting krijgt ze. Komt door haar grijze haren. En vakantie uren over overuren. En vroeg beginnen is ook weer: extra vakantie uren. Mamma begint soms al om 5 uur. Dan liggen wij nog lekker warm in bed. En nu kunnen we dus een week op vakantie. Vanuit ons warme bed zo een ijzig koude tent in. Want we gaan in een tent. Alle huisjes waren al verhuurd en mamma stond op haar strepen. We hebben een tent en dus slapen we in de tent!

Dus staan er twee minitentjes in de woonkamer, want we moeten wel even checken of ze niet lek zijn. Dat het in de woonkamer niet regent, dat vergeet ze voor het gemak. Komt ook door die grijze haren. Mamma wordt oud. De luchtbedden werden allemaal opgepompt en het enige waar we achter kwamen was dat de pomp stuk was. Dus heeft mamma nu toegegeven en een elektrische pomp gekocht. Maar wel een die ook op 12 volt kan, want als we in de zomer naar de Zweedse bossen gaan, hangen daar natuurlijk geen stopcontacten in de bomen. Kunnen we de luchtbedden oppompen met 12 volt uit de auto.

Er is een nieuwe skottelbraai, want oma gaat mee. Wat die skottelbraai daar te maken mee heeft? Wij doen alles gewoon op een klein 1 pittertje, maar oma eet anders. Oma eet ouderwets. Dus nu kunnen we koken op de skottelbraai en op ons 1 pittertje. En omdat oma diabetes heeft en een plek wil hebben voor haar diabetes spullen, hebben we een afsluitbaar kastje gekocht. Kan oma haar spuiten en eten er in bewaren en weet iedereen waar het ligt als er iets niet goed gaat met oma. Iedereen? Ja, we gaan met ongeveer 40 mensen van de familie. We hebben bijna alle plekken op een veld geboekt. Bijna alle plekken, want op sommige plaatsen komen andere mensen. Wildvreemde mensen. Wij hebben nu al medelijden met ze. Komen ze tussen 40 van onze familieleden in te staan.

We zijn heel gezellig hoor, maar misschien soms wel iets te gezellig. Ga er maar aan staan, of tussen dus. U komt gezellig met uw twee kinderen op ons veld staan. Leuk denkt u dan, er staan nog meer kinderen. Maar dan blijken die kinderen allemaal bij elkaar te horen en bij die kinderen horen vaders en moeders, ooms en tantes, opa’s en oma’s. En daar staat u dan met uw twee kinderen. Ze mogen gezellig meespelen hoor. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd zegt mamma altijd. Daarom krioelt het bij ons thuis ook altijd van de kinderen.
We hebben een nieuwe afwasbak en borstel gekocht, een nieuwe wasmand  en nieuwe knijpers. Mamma zingt al de hele dag oude scouting liedjes die werkelijk nergens op slaan, ik bedoel: is er nog soep, soep voor de hele troep? En iets van zonder bril niets kunnen zien. Dat zegt ze trouwens al een paar maanden. Dat ze niet zo goed de letters in de krant kan lezen. Dat het lettertype kleiner wordt. Ja, onze mamma wordt niet alleen grijs, maar ook een beetje kippig. Of koppig.

Aan alles is gedacht denkt u nu. Dat dacht mamma ook, maar toen wij ons afvroegen waar we ’s nachts dan moeten plassen, begon ze te kletsen over naar het toiletgebouw lopen. En dat er vast wel bomen op de camping staan. Dat er echt geen beren op de Veluwe leven en al helemaal geen veelvraat. Dat we niet bang hoeven te zijn voor de waterwolf en ook niet voor de bostrol. Dat we haar gewoon wakker kunnen maken en dat we dan samen naar het toiletgebouw lopen. Nu kent u onze moeder natuurlijk niet. Onze moeder is namelijk nog nooit ’s nachts wakker geworden als wij haar riepen. Altijd was het pappa die naar ons toe kwam. En daar wringt de schoen, want pappa gaat niet mee op vakantie. Pappa blijft thuis. Dus wij vroegen iedere dag opnieuw hoe dat nu moest. En mamma was op een bepaald moment zo moe dat ze op onze vraag: ‘waar moeten we ’s nachts nu plassen?’ Riep: ‘in de afwasteil van tante B!’ Waarna wij even stil waren en het al voor ons zagen. Tante B die iedere morgen een verse plas in haar teiltje terug vond. Voor die dag vonden we het eigenlijk wel goed. Mamma had de oplossing gevonden. ’s Avonds bij het avondeten vroeg onze jongste broer aan mamma: ‘waar moet tante B haar afwas op de camping dan in doen?’ Mamma keek hem niet begrijpend aan. ‘In haar afwasteil natuurlijk!’U zult begrijpen dat wij onder tafel rolden en mamma snapte er weer niets van. Heeft ook met die grijze haren te maken. Vergeetachtigheid komt met de jaren.

Tante B: wees gerust. Als wij ’s nachts moeten plassen doen we het niet in uw afwasteil.

Gewoon in die mooie nieuwe groene van mamma.



dinsdag 22 maart 2016

Modeshow.

Rune, Julia en Nisse moeten naar een modeshow. Moeten schrijven we, want ze hebben er helemaal geen zin in. Een beetje kijken naar dames die een rondje lopen met stomme kleding aan. En meestal hebben ze nog stommere hoedjes op hun hoofd, of vogelnesten. Waar Pino in zou kunnen. En dan moet je stil zitten aan de kant en mag je niet in lachen uitbarsten als er weer zo’n dame langsloopt in een vuilniszak met groene slierten. Dat heet designersmode heeft mamma uitgelegd, maar de kinderen denken dat mamma er net zo veel van af weet als pappa van de wasmachine. Niets dus. Designersmode. Het zal wel. Vuilniszak met groene slierten en een vogelnest voor Pino.

Maar ja, er loopt een nichtje mee en dus zijn ze uitgenodigd om te komen kijken naar nichtje die haar eerste stappen zet in haar carrière als model.  De kinderen mogen vooral niet zwaaien, niet roepen, niet praten, niet eten, niet drinken, geen kauwgum kauwen, niet hun vinger opsteken om te vragen of ze naar het toilet mogen, niet lachen en geen gekke gezichten trekken naar de mensen aan de andere kant van de catwalk. Zo heet het podium opeens. Volwassenen zijn zo ontzettend raar! Een podium bestaande uit planken heet opeens een catwalk!

Zondagmorgen 10 uur. De zaal zit tot de nok gevuld met mensen die allemaal geld hebben betaald om te kijken naar dames in vuilniszakken. Rune en Nisse kijken elkaar aan en denken hetzelfde. Hier valt geld mee te verdienen! Goed geld zelfs, want zelfs als deze mensen maar 2 euro hebben betaald, zit er voor minstens 400 euro in de zaal. 400 euro, dat zijn heel veel computerspelletjes.  Rune en Nisse kijken met hernieuwde belangstelling naar de dames die voorbij schrijden. Mamma ziet het tevreden aan.

Maandagmiddag: ‘Komt dat zien, komt dat zien, morgenochtend in de pauze modeshow op school. Voor slechts 1 euro bent u als eerste op de hoogte van de nieuwste mode en de nieuwste stoffen voor dit voorjaar.’ Rune en Nisse staan op een bankje en de kinderen stromen toe. ‘Koop vanmiddag voor maar 1 euro bij ons een kaartje. Dan zitten jullie morgen eerste rang!’

‘Hoeveel kaartjes hebben we verkocht?’ ‘60. We hebben 60 kaartjes verkocht.’ ‘Dat is maar 1 computerspelletje. Jij had het over misschien wel 3 spelletjes.’ ‘Ja, maar dit is nog maar het begin. Als we morgen een goede show neerzetten, komen er bij de tweede voorstelling vast meer mensen. Zoiets moet groeien.’ ‘Wat gaan we eigenlijk showen?’ ‘Daar heb ik me niet mee bezig gehouden. Ik doe de zakelijke kant en jij de creatieve. Ik zie het morgen wel.’ Nisse loopt weg en laat Rune achter in zijn kamer. Lekker dan. De show is morgen en we hebben helemaal geen kleding om te laten zien. Rune gaat op zoek naar zijn zus.  ‘Julia, kun je mij helpen? Nisse en ik hebben morgen een modeshow op school, maar we hebben nog geen kleding.’ ‘Wat voor kleding heb je nodig?’ ‘Gekke kleding, van die vreemde modeshow kleding. Met een kerstboom op je hoofd, en een paasei onder je arm en dan van die fladderende vuilniszakken aan je rug die bewegen als het gaat waaien. Dat soort kleding. Kun jij helpen?’ ‘Ja hoor, mag ik dan morgen ook meedoen? Waar is het precies?’

Rune praat Julia bij en samen maken ze prachtige, vreemde, creatieve kleding. Nisse kan tevreden zijn.

Dinsdagmorgen lopen Nisse, Julia en Rune het schoolplein op met een rolkoffer vol zelfgemaakte kledingstukken. Van alle kanten komen er kinderen aangelopen met kaartjes in hun handen. ‘Let op: om 10.00 in de docentenkamer. Zegt het voort, zegt het voort!’ ‘In de docentenkamer? Voel jij je wel helemaal lekker? Dat kan toch helemaal niet! Daar zitten leerkrachten!’ ‘Nee hoor, om 5 minuten voor 10 gaan ze koffie en thee halen en daarna gaan ze naar buiten. Om 10 uur is de kust vrij en kunnen wij een kwartier lang onze gang gaan.’

Als de bel gaat lopen de kinderen allemaal naar hun eigen klas. Rune blijft bij zijn lokaal bij de deur staan. Naast zijn klas is de trap naar boven. De trap naar de docentenkamer. Daar moet het straks dus gaan gebeuren. Maar wat als er toch iemand binnen stapt? We kunnen iemand bij de deur zetten om naar toegangskaartjes te vragen, maar waarschijnlijk wordt een meester of juf dan wel heel erg boos. Oei, als dit straks maar goed gaat.

De klok gaat deze morgen tergend langzaam voorbij, maar dan is het toch opeens 5 minuten voor 10. De juf staat op en loopt naar boven. ‘Ik ga even koffie halen, dan gaan we daarna naar buiten.’ Krijg nou wat, Nisse heeft gelijk, Rune staat bij de deur en ziet nog meer juffen naar boven lopen met een lege beker in hun handen. ‘Oké jongens en meisjes, leg jullie schriften maar in jullie laatje, dan gaan we lekker buiten spelen.’ Tot op de minuut nauwkeurig! Rune wacht tot iedereen naar buiten is en pakt de koffer onder de kapstok vandaan, loopt voorzichtig de trap op en probeert de koffer hoog genoeg te houden, zodat hij niet tegen de treden aan tikt. Boven staan Nisse en Julia al te wachten.

Snel trekken Rune en Julia creaties aan uit de koffer en kijken om zich heen. ‘Het is hier toch veel te krap, hoe kunnen we hier nu mooi de kleding showen?’ ‘Zeur niet zo, er is hier gewoon een Catwalk voor jullie!’ Nisse wijst naar de tafel. De hele lange lerarentafel. ‘Jullie stappen aan die kant op de tafel en lopen dan naar het uiteinde en weer terug. De kinderen kunnen er dan mooi omheen staan en alles goed bekijken.’ ‘Jij spoort echt niet, ik doe niet meer mee. Laat die computerspelletjes maar zitten.’ Rune wil weglopen, maar dan gaat de deur openen en de kinderen met kaartjes komen allemaal binnen. Er is geen weg meer terug.

Julia staat al klaar op een stoel zodat ze makkelijker op de hoge tafel kan klimmen. Rune gaat snel achter haar staan en Nisse neemt het woord.

‘Welkom dames en heren bij deze eerste modeshow van het ontwerpduo Bam en Stra. Wij showen u de mooiste, de hipste en de coolste voorjaarsmode. Als eerste ziet u Julia. Zij draagt een creatie van knisperende grijze folie met een groene tule.’ Julia loopt semi elegant over de lange tafel. Via de rechterzijde naar de overkant. Daar draait ze een rondje, die heeft ze haar nichtje ook zien maken en loopt dan weer terug. Daar staat Rune ook al klaar. ‘Rune draagt een okergele jas van paasvogel bont met een mooie diepblauwe streep aan de onderzijde om de boze geesten te verjagen.’ Rune kijkt naar beneden. Om boze geesten weg te jagen? Die broer van mij is echt het spoor bijster.

Ondertussen staat Julia al weer klaar. Het is eigenlijk best wel leuk, maar ze hebben maar weinig tijd. Julia besluit om alvast op de tafel te klimmen. ‘Julia staat ook al weer klaar, ze draagt ditmaal een Lei grijze jurk met prachtige paarse banen. Haar hals is afgezet met gekleurde bloemen. Op haar hoofd een vrolijke oranje glitter hoed.' Julia loopt zwaaiend en draaiend over de tafels en komt halverwege haar broertje tegen. Door de botsing verschuift haar hoed en ziet ze opeens niet meer waar ze loopt. Ze wijkt uit naar het midden van de tafel, stoot haar hoofd ergens tegenaan, maar loopt toch door. Want: The show must go on! Dat had ze beter niet kunnen doen. Terwijl ze doorloopt, trekt ze de lamp mee, die boven de tafel hangt. Krak! Met een knal valt er een plafondplaat naar beneden. Julia staat nu bovenop de tafel met een lampenkap op haar hoofd. 

De toeschouwers stuiven alle kanten op. Rune springt van tafel en zet het samen met Nisse ook op een lopen. De directeur is echter op het kabaal af gekomen en ziet allemaal leerlingen de trap af rennen. Hij pakt de laatste twee in de kraag. Rune draagt nog steeds zijn okergele jas met blauwe strepen. ‘Wat heeft dit te betekenen? Waarom kwamen er zoveel leerlingen van boven? En waarom hoorde ik net een harde knal? Laten wij maar eens samen boven gaan kijken.’ Rune en Nisse kunnen niet anders dan meelopen met de directeur. Die zwaait de deur van de lerarenkamer open en dan zien ze dit:




U zult begrijpen dat er geen computerspelletjes gekocht zijn. Wel twee nieuwe plafondplaten en een nieuwe lamp.

zaterdag 5 maart 2016

Simon-Saul

Simon-Saul

In de zomer van 2014 kwam ik op een speelplaats een oude man tegen. Simon-Saul. Dit is zijn verhaal.

‘Goedemiddag, mag ik naast u komen zitten?’ Ik kijk op uit mijn tijdschrift en zie een oude man staan. Een magere oude man. ‘Ja, natuurlijk, neemt u plaats, ik kan zelfs nog wel een stuk opschuiven.’ ‘Nou, zo breed ben ik nu ook weer niet. Blijft u rustig zitten.’  De oude man buigt door zijn knieën en gaat op het uiterste puntje van de bank zitten. ‘En ook ik ben toch niet zo breed? Ik bijt niet hoor, u mag best iets dichter bij komen zitten, u valt bijna van de bank.’ De oude man glimlacht en schuift op. Nu zit hij netjes met beide billen op de gemeente bank. Ik kijk naar de kinderen en begin weer te lezen.

‘Mooi weer voor de kinderen om te spelen’ zegt de man naast me. ‘Heeft u hier ook kinderen rondlopen?’ ‘Ja, er lopen hier 3 kinderen van mij in de rondte.’ En ik ga weer verder met mijn tijdschrift. Of althans ik doe een poging, want de man zit duidelijk om een praatje verlegen. ‘Komt u hier wel vaker met de kinderen?’  Het tijdschrift gaat terug in mijn tas, ik zal geen letter meer lezen zolang deze meneer naast me zit.  ‘Eigenlijk niet, terwijl het vrij dicht bij ons huis is, meestal gaan we met de auto naar het bos of naar de duinen, maar nu wilden ze naar deze speeltuin. We fietsen hier langs als we naar oma gaan. En u, komt u hier vaker?’ ‘Ja, iedere dag. Iedere dag als ik een rondje door de wijk ga lopen, dan kom ik hier even zitten, daarna loop ik naar de supermarkt, drink ik direct een kop koffie, dat kan tegenwoordig, je kunt gratis koffie drinken in de winkel, en dan loop ik weer naar huis.’ ‘Alleen? Loopt u uw rondje altijd alleen?’ ‘Ja, met wie zou ik moeten gaan lopen? Er zijn niet zo veel mensen die met een oude man op stap willen.’ Ik kijk opzij naar hem en hij geeft een guitige glimlach. ‘U heeft geen vrouw meer? Of kinderen en kleinkinderen die af en toe met u koffie willen drinken in de supermarkt?’ De man begint te lachen en wordt vervolgens stil.

Ik blijf naar hem kijken en zie de rimpels in zijn hoofd dieper worden. Hij blijft een hele tijd nadenkend voor zich uit kijken. Dan recht hij zijn rug. ‘Nee, ik had een vrouw en een kleine jongen. Zijn naam was Saul. Net als zijn vader, zijn grootvader en zijn overgrootvader. Mijn vrouw was de knapste vrouw die ik in mijn leven ben tegengekomen. De liefste ook. En op 16 februari 1940 werd zij mijn vrouw. Bijna 3 maanden later vielen de Duitsers Nederland binnen en toen wisten we al dat er andere tijden aan kwamen. Zware tijden.  Ondertussen was mijn vrouw in verwachting, ondanks de oorlog en de dreiging die boven onze hoofden hing, genoten we van de zwangerschap, van het bewegen van de baby in de buik, van het nieuwe leven. De verhalen van gevluchte Duitse Joden probeerde ik zo ver mogelijk weg te houden van mijn vrouw, ik vond dat ze zich geen zorgen moest gaan maken, maar toen op 30 november 1940 onze kleine Saul werd geboren, was de wereld verhard. In januari moesten we ons laten registreren. Stel je voor; wel moesten ons laten registeren. Tegelijkertijd mochten de Joodse kinderen niet meer naar school, en werd pijnlijk duidelijk dat we als tweederangs burgers beschouwd werden.’ Ik zit stil op de bank en hoor de lachende kinderen, wat een hele vreemde combinatie is met het verhaal wat ik nu hoor.

‘In 1941 probeerden we zo veel als mogelijk te genieten van onze knappe jongen. Hij had mooi donker haar en twinkelende donkere ogen. Hij was werkelijk altijd vrolijk. Altijd, tot het laatst was hij aan het lachen en hij maakte iedereen blij. Dat stel ik me in ieder geval voor, want ik heb hem in zijn laatste dagen niet gezien. Ik heb ze in de steek gelaten. Mijn vrouw en mijn zoon, ik heb vaak wakker gelegen, dan kwamen de boze dromen en moest ik lopen, hele nachten liep ik, tot het licht werd en ik van uitputting in slaap viel. Wat zou er gebeurd zijn als ik bij ze was geweest op die ene fatale dag in maart?’

De man stopt weer met praten en ik geef hem een flesje water uit de picknicktas. Hij pakt het aan zonder iets te zien, schroeft de dop er af en drinkt zonder te proeven.

‘5 maart 1942, ik was een paar dagen eerder naar Friesland vertrokken om een schuilplaats te vonden voor ons, het werd steeds grimmiger in Nederland, de bezittingen van alle Joodse mensen waren in januari geregistreerd en onze vrijheden werden iedere dag verder ingeperkt. Ik had de stille hoop dat in het weidse Friesland ergens een veilige plek zou zijn. Een plek ver van alles en iedereen af, waar we de oorlog konden uitzingen en waar ik in ruil voor onderdak zou werken. Had ik mijn vrouw en zoon maar meegenomen op die reis, dan zou alles anders gegaan zijn. De beslissingen die je dagelijks neemt, kunnen je toekomst radicaal veranderen, zonder dat je dat weet. Nu, nu weet ik, maar toen had ik nog hoop. Hoop in een toekomst en hoop in de goedheid van de mensen.’

‘Terwijl ik op weg was naar Friesland, kwam het bericht dat alle inwoners zich op 5 Maart moesten melden bij het station. Ze zouden naar Amsterdam gaan. Mijn vrouw heeft keurig gedaan wat haar opgedragen werd, 1 van de buren heeft nog geprobeerd om haar op andere gedachten te brengen, heeft nog aangeboden om haar naar West Friesland te brengen, waar ze bij mensen kon schuilen en kon wachten op mijn terugkomst, maar ze had geen idee wat er zich afspeelde in Duitsland, daar had ik haar namelijk nooit in betrokken, ze hield zich bezig met onze zoon. En dus is ze met Saul in haar armen naar het station gelopen en heeft ze een kaartje naar Amsterdam gekocht. Kun je het je voorstellen? Ze moesten zelf de kaartjes kopen! De kaartjes voor de reis naar de vernietiging.’

De man kijkt somber, boos, donker. Ik knik en luister met ingehouden adem en met kippenvel op mijn armen. Ben bang om iets te zeggen, uit angst dat hij zijn verhaal niet afmaakt. Want hoewel je deze verhalen niet wilt horen, bestaan ze wel; in de geschiedenisboeken, in de herinnering van velen en nu rolt 1 zo’n verhaal zich naast me uit. En ik weet al ongeveer hoe het verhaal af gaat lopen, maar ik hoop tegen beter weten in op een goede afloop. Dat zijn vrouw en zoon door een wonder gered zijn. Ik denk aan de tijdmachine van mijn jongste zoon, hoe mooi het zou zijn, om terug te keren in de tijd en deze verschrikkingen ongedaan te kunnen maken, maar ik snap uiteraard dat het niet kan. De verschrikkelijke donkere periode heeft bestaan en mag vooral nooit vergeten worden. Zal altijd verteld moeten worden. Zoals de oude man naast me nu verteld, zal ik zijn verhaal weer verder moeten vertellen. Ooit, maar nu niet. Nu luister ik terwijl mijn kinderen spelen.

‘Op 5 maart 1942 vertrok de trein vanuit Alkmaar naar Amsterdam. Vandaar zijn ze naar Westerbork gereisd. Ik heb me altijd afgevraagd of ze daar ook zelf de kaartjes voor moesten kopen. Raar toch?Dat je over dat soort onnozele dingen na gaat denken. Ik stel me voor dat kleine Saul met zijn lach voor vrolijkheid zorgde in de trein. Dat hij gelachen heeft naar zijn moeder, dat ze tot het laatst mocht genieten van zijn lach en zijn mollige armpjes. Die had hij namelijk ook. Mollige armpjes. Ook zoiets wat je nooit vergeet. De mollige armen van je kind. Omdat je verder geen herinneringen meer op hebt kunnen bouwen. Want hij hield simpelweg op te bestaan.’

‘Weet u waar ze uiteindelijk naar toe zijn gegaan? Heeft u ooit nog iets van ze gehoord?’ ‘Nee, nooit meer. Ze hielden simpel op te bestaan. In Sobibor. Ze zijn samen naar Sobibor gegaan, niet echt met zijn tweeën, met een overvolle trein, maar ze mochten gelukkig tot het einde samen blijven. Dat denk ik in ieder geval. Mijn vrouw en mijn kleine vrolijke jongen zijn volgens de boeken beide op dezelfde dag gestorven in September 1942.  Nog geen twee jaar mocht mijn Saul leven, en waarom? Waarvoor? Niemand heeft me ooit die antwoorden kunnen geven.  Net zoals ik mezelf nooit antwoord heb kunnen geven op de vraag waarom ik ze toch niet meenam naar Friesland. Ik kwam namelijk op een boerderij terecht en ik mocht daar onderduiken met mijn vrouw en zoon. Als mijn vrouw de boerin maar hielp met klusjes en het verzorgen van de 5 kinderen en als ik zolang het kon, maar op het erf zou helpen. Toen ik echter terug kwam ik Alkmaar was mijn huis leeg, waren de twee mensen die me zo dierbaar waren voorgoed verdwenen en dus loop ik iedere dag mijn rondje en drink ik iedere dag een kop koffie in de supermarkt. Alleen. ‘

‘Hoe houdt u het vol?’ Vraag ik terwijl ik naar mijn kinderen kijk, die met andere kinderen rondrennen en vrolijk lachen. ‘Omdat ik ooit weer samen zal zijn.’ De man staat op. ‘Tijd om naar mijn koffie te gaan.’ Ik ga ook staan en steek mijn hand uit. ‘Ik ben Anna’ zeg ik. ‘En ik ben Simon-Saul’ zegt de man. ‘Dank je wel dat je wilde luisteren.’ ‘Dank u wel dat u wilde vertellen.’ Ik voel de tranen in mijn ogen prikken. Diezelfde als ik bij Simon-Saul over zijn wangen zie lopen. Hij draait zich om en loopt in de richting van de supermarkt. ‘Jongens,’ roep ik, ‘we gaan koffie drinken!’ Met zijn vijven lopen we naar de supermarkt waar we aan de tafel gaan zitten en zwijgend onze koffie drinken, de kinderen drinken thee en snappen er niets van, de stralende ogen van Simon-Saul vertellen dat hier iets bijzonders gebeurt waar ze weliswaar niets van begrijpen, maar wat klaarblijkelijk belangrijk is voor die meneer en voor mamma.

In de weken na onze eerste ontmoeting hebben we nog vele rondjes door de wijk gemaakt, hebben we nog vele koppen koffie gedronken,  en heeft Simon-Saul nog vele verhalen verteld over zijn leven en dat van zijn gezin. Simon-Saul; we zullen jouw verhaal en dat van je dierbaren boekstaven en verder vertellen, opdat we nooit zullen vergeten!

Anna Marie.


Dit verhaal is ontsproten uit mijn schrijvers pen. Simon-Saul heeft nooit bestaan, maar zijn verhaal wel, het verhaal van de vele Joodse medemensen die weggevoerd werden en gaten sloegen in gemeenschappen; in families; in gezinnen.  Iedere vorm van herkenning berust op toevalligheden. In dit verhaal is gebruik gemaakt van bestaande data. 

donderdag 3 maart 2016

Een trommel vol liefde.

Ben heeft een collega, hij heeft er zelfs meerdere, maar over hen gaat dit verhaal niet. Eigenlijk ook niet over die ene collega, maar wel over zijn lunchtrommel. Ergens in een werkweek zaten Ben en die collega naast elkaar. Ben had een plastic zakje met een gekleurde knijper als sluitpost. In het plastic zaten bruine boterhammen met kaas verstopt. Hele lekkere gezonde bruine boterhammen met kaas. De collega had een lunchtrommel. Zo’n stoere stel ik me voor. Zo’n box die je ergens robuust ziet staan en dan weet je: hier werkt een man. Een echte. Met dikke boterhammen en hompen vlees. Dan komt zo’n echte man de lunchruimte in, die opeens kantine heet, of schaftkeet en dan opent hij zijn trommel. Pakt twee sneeën brood met plakken bloedworst en eet in drie happen het brood weg, spoelt zijn mond met zwarte koffie, zoals echte mannen drinken en dan kan hij er weer tegenaan. Heeft u het beeld? Zo’n broodtrommel dicht ik de collega toe.

In de trommel zaten echter helemaal geen dikke sneeën met bloedworst. Gewone boterhammen met kaas en ham, netjes gesneden. The touch van de vrouw. En bovenop de kaarsrecht gesneden boterhammen lagen een paar snoephartjes. Van die gekleurde. Ben keek stik jaloers naar die snoepjes en naar die trommel, hij keek nog eens naar zijn eigen brood en besloot dat hij niets zou laten merken. Niet aan zijn collega en ook niet aan mij. Maar wij zijn al eeuwen getrouwd en dus zie je dat er iets mis is. Dat hem iets dwars zit. En vrouwen blijven net zo lang zemelen en zeuren en zeiken en worden steeds een beetje chagrijniger tot manlief dan eieren voor zijn geld kiest. De lunchtrommel van zijn collega. Die wilde Ben ook wel. Niet zozeer een zelfde trommel, maar wel dat ik dan bijvoorbeeld zijn brood ging smeren ’s morgens vroeg en er dan ook snoephartjes in zou doen. Of een tomaatje, of een koekje of een Mars. Die eet hij anders nooit, maar dat is ook echt mannelijk. Mars. Zeg het maar eens hardop. MARS.

Maar Ben heeft nu eenmaal een waardeloze vrouw, dat mag ik zeggen van mezelf over mezelf. En ik zal me daar toch knettergek zijn om ’s morgens  klokslag 5 mijn warme bed te verlaten om boterhammen te gaan smeren. Ik heb wel aangeboden om dan ’s avonds zijn brood klaar te maken en in de koelkast te zetten met trommel en al, ik wilde er zelfs plakjes komkommer bij doen en lieve tomaatjes. Maar dat zag hij niet zitten, vocht van komkommer en tomaat trekken volgens hem dan gedurende de nacht in zijn boterham met kaas. Natte boterhammen zou hij dan hebben. Geen vergelijking met de boterhammen van zijn collega. Maar wel met trommel opperde ik nog, maar die trommel kon hem eigenlijk niet zo veel schelen en toen wist ik waar het eigenlijk om ging.


Niet om die mooie gesneden boterhammen, niet om die trommel, en ook niet om de vrouw van zijn collega die klaarblijkelijk wel uit liefde voor haar man iedere morgen in een koude keuken boterhammen stond te smeren. Nee, het ging volgens mijn deductie maar om 1 ding. En die kon hij krijgen. Ik ben namelijk uiteindelijk ook de beroerdste niet. 

Ben wilde een trommel vol liefde mee naar zijn werk ;)

maandag 15 februari 2016

Kamperen

‘Mam, waar liggen de kampeerspullen? Ik ga vannacht in de tuin slapen in de tent.’ ‘Jij gaat helemaal niet in de tuin slapen. Het vriest ’s nachts nog. Jij slaapt vanavond gewoon lekker in je eigen bed.’ ‘Maar mam, we gaan het op school hebben over vakantie en om het kampeergevoel weer terug te krijgen, moet ik dus wel in de tent slapen.’ ‘Jij moet helemaal niets, en zeker niet nu het nog zo koud en vochtig is.’ ‘Mam, alle kinderen in de klas mogen in de tuin slapen!’ ‘Dat is dan heel mooi, maar jij slaapt in je bed.’ ‘U snapt  het weer niet! Dan kan ik morgen nergens over meepraten.’ ‘Jawel, jij zult de hele dag kunnen praten, want de klas zal akelig leeg zijn, alle kinderen liggen morgen  met een longontsteking in hun bed.’ ‘Mam!’  ‘Nee! En het laatste woord is er nu over gezegd!’

Rune loopt mokkend naar boven, ondertussen test hij niet alleen de stevigheid van de deur, maar ook van de traptreden. Alsof er een olifant naar boven stampt. Mamma moet evengoed wel lachen. Kamperen in de tuin, hoe verzinnen ze het? Min 3 is het ’s nachts. Slapen in je tent met twee truien aan, sokken, muts en sjaal. Romantisch kamperen onder 4 dekens.

Rune blijft de hele middag boos op zijn kamer. Waarom hebben al zijn klasgenoten leuke en hippe ouders en mag hij helemaal nooit eens iets? Alle kinderen komen morgen natuurlijk op school met verhalen over het slapen in de tent en dat de kat van de buren ’s nachts aan de tent heeft gekrabd. Dat ze uiteraard helemaal niet bang waren van alle vreemde geluiden en dat ze nog nooit zo lekker hebben geslapen als nu in de tent. En ik? Ik mag in mijn bed slapen. Saai. Zoals iedere andere avond. Saai, in pyjama in mijn stapelbed.

Hij  kijkt eens rond in zijn kamer. Ruimte zat. Ik kan natuurlijk vannacht best in een tent gaan slapen, dan zet ik hem gewoon in mijn slaapkamer op. Dan maak ik vanavond een foto van de binnenkant van mijn tent, niemand die ziet dat hij binnen staat. Hij loopt naar zolder en pakt 1 van de twee kleine tenten. Op het moment dat hij net de trap weer af wil lopen naar zijn slaapkamer, gaat beneden de deur open. ‘Ik moet Nisse van school halen, hij is gevallen en heeft een gat in zijn hoofd. Ik ben zo terug. Voor niemand de deur opendoen!’

Mooi, mamma is weg, dan kan ze ook niets zeggen van de tent in mijn kamer, want ook dat zal wel weer niet goed zijn. Rune loopt naar zijn kamer, gooit de tentzak leeg op zijn vloer en spreidt de binnentent uit. ‘Het past niet, mijn kamer is te klein, hoe ga ik dit nu aanpakken?’ Rune probeert de tent schuin neer te zetten, maar nog past de tent niet. ‘Waar kan ik nu in huis een tent opzetten, waar is ruimte zat?’ Rune loopt in gedachten alle vertrekken langs. ‘De woonkamer!  Hij past met gemak in de woonkamer! Snel, want ik moet de tent hebben staan voor mamma en Nisse terug komen.’ Rune loopt snel de trap af en spreidt de binnentent nu in de woonkamer. Als hij de tafel een stukje opschuift past het precies.

‘Even kijken, hoe moest het ook al weer? De stokken in deze tunnels en dan in die pennen aan de onderzijde. De buitentent erover heen. Weer een buis door een tunnel en Voila! We hebben een tent. Kamperen in de woonkamer. Warm, droog en avontuurlijk.’ Rune loopt weer naar boven, pakt zijn dekbed en zijn kussen, gooit alles van de trap naar beneden, pakt een boek en een zaklamp, loopt de trap af, pakt zijn dekbed en kussen van de grond en loopt richting tent. BAF! ‘Verdomme, wat is dat nu weer?’ Rune wrijft over zijn knie en kijkt om zich heen. ‘Stomme scheerlijnen. Ik ben blijven haken in de scheerlijnen, daar zullen we meteen iets aan doen.’ Rune pakt een haring uit de tentzak, pakt een scheerlijnen en zet scheerlijn 1 vast in een bloempot. Hij pakt een tweede haring en nog een scheerlijn en laat de haring met scheerlijn zakken in de verwarming. Pakt een derde haring en scheerlijn en kijkt om zich heen. ‘Waar laat ik deze lijn? Er zit maar 1 ding op. Net als in het echt, net als in de natuur. Overleven en logisch nadenken.’ Rune pakt de tenthamer, en slaat met 3 ferme klappen de haring dwars door het parket. Nu de laatste scheerlijn nog. ‘Die binden we aan de tafelpoot.’

Voldaan bekijkt Rune van een afstand hoe de tent staat. ‘Mamma zal trots op me zijn. Hij staat kaarsrecht en storm bestendig.’ Dat het niet stormt in een woonkamer komt niet bij Rune op. Hij ritst de tent open, legt zijn dekbed en kussen netjes neer, en kruipt er met boek en zaklamp in. ‘Heerlijk comfortabel. Mamma met haar: het is veel te koud om in een tent te slapen! Valt me alles mee.’


Even later hoort Rune de auto het pad oprijden. ‘Ik ben benieuwd hoe ze reageert.’ Op het moment dat mamma de deur opent en naar boven roept dat ze weer thuis zijn, realiseert Rune zich opeens dat hij een haring dwars door de parketvloer heeft geslagen en nu voelt hij waar mamma het over had. Het is opeens heel erg koud in de tent. Te laat. De deur van de woonkamer zwaait open, Nisse stapt als eerste naar binnen en begint keihard te lachen, mamma loopt achter hem aan, staat plots stil en vindt er niets grappigs aan. ‘RUNE!!!!!!’ 

Sorry!