dinsdag 22 maart 2016

Modeshow.

Rune, Julia en Nisse moeten naar een modeshow. Moeten schrijven we, want ze hebben er helemaal geen zin in. Een beetje kijken naar dames die een rondje lopen met stomme kleding aan. En meestal hebben ze nog stommere hoedjes op hun hoofd, of vogelnesten. Waar Pino in zou kunnen. En dan moet je stil zitten aan de kant en mag je niet in lachen uitbarsten als er weer zo’n dame langsloopt in een vuilniszak met groene slierten. Dat heet designersmode heeft mamma uitgelegd, maar de kinderen denken dat mamma er net zo veel van af weet als pappa van de wasmachine. Niets dus. Designersmode. Het zal wel. Vuilniszak met groene slierten en een vogelnest voor Pino.

Maar ja, er loopt een nichtje mee en dus zijn ze uitgenodigd om te komen kijken naar nichtje die haar eerste stappen zet in haar carrière als model.  De kinderen mogen vooral niet zwaaien, niet roepen, niet praten, niet eten, niet drinken, geen kauwgum kauwen, niet hun vinger opsteken om te vragen of ze naar het toilet mogen, niet lachen en geen gekke gezichten trekken naar de mensen aan de andere kant van de catwalk. Zo heet het podium opeens. Volwassenen zijn zo ontzettend raar! Een podium bestaande uit planken heet opeens een catwalk!

Zondagmorgen 10 uur. De zaal zit tot de nok gevuld met mensen die allemaal geld hebben betaald om te kijken naar dames in vuilniszakken. Rune en Nisse kijken elkaar aan en denken hetzelfde. Hier valt geld mee te verdienen! Goed geld zelfs, want zelfs als deze mensen maar 2 euro hebben betaald, zit er voor minstens 400 euro in de zaal. 400 euro, dat zijn heel veel computerspelletjes.  Rune en Nisse kijken met hernieuwde belangstelling naar de dames die voorbij schrijden. Mamma ziet het tevreden aan.

Maandagmiddag: ‘Komt dat zien, komt dat zien, morgenochtend in de pauze modeshow op school. Voor slechts 1 euro bent u als eerste op de hoogte van de nieuwste mode en de nieuwste stoffen voor dit voorjaar.’ Rune en Nisse staan op een bankje en de kinderen stromen toe. ‘Koop vanmiddag voor maar 1 euro bij ons een kaartje. Dan zitten jullie morgen eerste rang!’

‘Hoeveel kaartjes hebben we verkocht?’ ‘60. We hebben 60 kaartjes verkocht.’ ‘Dat is maar 1 computerspelletje. Jij had het over misschien wel 3 spelletjes.’ ‘Ja, maar dit is nog maar het begin. Als we morgen een goede show neerzetten, komen er bij de tweede voorstelling vast meer mensen. Zoiets moet groeien.’ ‘Wat gaan we eigenlijk showen?’ ‘Daar heb ik me niet mee bezig gehouden. Ik doe de zakelijke kant en jij de creatieve. Ik zie het morgen wel.’ Nisse loopt weg en laat Rune achter in zijn kamer. Lekker dan. De show is morgen en we hebben helemaal geen kleding om te laten zien. Rune gaat op zoek naar zijn zus.  ‘Julia, kun je mij helpen? Nisse en ik hebben morgen een modeshow op school, maar we hebben nog geen kleding.’ ‘Wat voor kleding heb je nodig?’ ‘Gekke kleding, van die vreemde modeshow kleding. Met een kerstboom op je hoofd, en een paasei onder je arm en dan van die fladderende vuilniszakken aan je rug die bewegen als het gaat waaien. Dat soort kleding. Kun jij helpen?’ ‘Ja hoor, mag ik dan morgen ook meedoen? Waar is het precies?’

Rune praat Julia bij en samen maken ze prachtige, vreemde, creatieve kleding. Nisse kan tevreden zijn.

Dinsdagmorgen lopen Nisse, Julia en Rune het schoolplein op met een rolkoffer vol zelfgemaakte kledingstukken. Van alle kanten komen er kinderen aangelopen met kaartjes in hun handen. ‘Let op: om 10.00 in de docentenkamer. Zegt het voort, zegt het voort!’ ‘In de docentenkamer? Voel jij je wel helemaal lekker? Dat kan toch helemaal niet! Daar zitten leerkrachten!’ ‘Nee hoor, om 5 minuten voor 10 gaan ze koffie en thee halen en daarna gaan ze naar buiten. Om 10 uur is de kust vrij en kunnen wij een kwartier lang onze gang gaan.’

Als de bel gaat lopen de kinderen allemaal naar hun eigen klas. Rune blijft bij zijn lokaal bij de deur staan. Naast zijn klas is de trap naar boven. De trap naar de docentenkamer. Daar moet het straks dus gaan gebeuren. Maar wat als er toch iemand binnen stapt? We kunnen iemand bij de deur zetten om naar toegangskaartjes te vragen, maar waarschijnlijk wordt een meester of juf dan wel heel erg boos. Oei, als dit straks maar goed gaat.

De klok gaat deze morgen tergend langzaam voorbij, maar dan is het toch opeens 5 minuten voor 10. De juf staat op en loopt naar boven. ‘Ik ga even koffie halen, dan gaan we daarna naar buiten.’ Krijg nou wat, Nisse heeft gelijk, Rune staat bij de deur en ziet nog meer juffen naar boven lopen met een lege beker in hun handen. ‘Oké jongens en meisjes, leg jullie schriften maar in jullie laatje, dan gaan we lekker buiten spelen.’ Tot op de minuut nauwkeurig! Rune wacht tot iedereen naar buiten is en pakt de koffer onder de kapstok vandaan, loopt voorzichtig de trap op en probeert de koffer hoog genoeg te houden, zodat hij niet tegen de treden aan tikt. Boven staan Nisse en Julia al te wachten.

Snel trekken Rune en Julia creaties aan uit de koffer en kijken om zich heen. ‘Het is hier toch veel te krap, hoe kunnen we hier nu mooi de kleding showen?’ ‘Zeur niet zo, er is hier gewoon een Catwalk voor jullie!’ Nisse wijst naar de tafel. De hele lange lerarentafel. ‘Jullie stappen aan die kant op de tafel en lopen dan naar het uiteinde en weer terug. De kinderen kunnen er dan mooi omheen staan en alles goed bekijken.’ ‘Jij spoort echt niet, ik doe niet meer mee. Laat die computerspelletjes maar zitten.’ Rune wil weglopen, maar dan gaat de deur openen en de kinderen met kaartjes komen allemaal binnen. Er is geen weg meer terug.

Julia staat al klaar op een stoel zodat ze makkelijker op de hoge tafel kan klimmen. Rune gaat snel achter haar staan en Nisse neemt het woord.

‘Welkom dames en heren bij deze eerste modeshow van het ontwerpduo Bam en Stra. Wij showen u de mooiste, de hipste en de coolste voorjaarsmode. Als eerste ziet u Julia. Zij draagt een creatie van knisperende grijze folie met een groene tule.’ Julia loopt semi elegant over de lange tafel. Via de rechterzijde naar de overkant. Daar draait ze een rondje, die heeft ze haar nichtje ook zien maken en loopt dan weer terug. Daar staat Rune ook al klaar. ‘Rune draagt een okergele jas van paasvogel bont met een mooie diepblauwe streep aan de onderzijde om de boze geesten te verjagen.’ Rune kijkt naar beneden. Om boze geesten weg te jagen? Die broer van mij is echt het spoor bijster.

Ondertussen staat Julia al weer klaar. Het is eigenlijk best wel leuk, maar ze hebben maar weinig tijd. Julia besluit om alvast op de tafel te klimmen. ‘Julia staat ook al weer klaar, ze draagt ditmaal een Lei grijze jurk met prachtige paarse banen. Haar hals is afgezet met gekleurde bloemen. Op haar hoofd een vrolijke oranje glitter hoed.' Julia loopt zwaaiend en draaiend over de tafels en komt halverwege haar broertje tegen. Door de botsing verschuift haar hoed en ziet ze opeens niet meer waar ze loopt. Ze wijkt uit naar het midden van de tafel, stoot haar hoofd ergens tegenaan, maar loopt toch door. Want: The show must go on! Dat had ze beter niet kunnen doen. Terwijl ze doorloopt, trekt ze de lamp mee, die boven de tafel hangt. Krak! Met een knal valt er een plafondplaat naar beneden. Julia staat nu bovenop de tafel met een lampenkap op haar hoofd. 

De toeschouwers stuiven alle kanten op. Rune springt van tafel en zet het samen met Nisse ook op een lopen. De directeur is echter op het kabaal af gekomen en ziet allemaal leerlingen de trap af rennen. Hij pakt de laatste twee in de kraag. Rune draagt nog steeds zijn okergele jas met blauwe strepen. ‘Wat heeft dit te betekenen? Waarom kwamen er zoveel leerlingen van boven? En waarom hoorde ik net een harde knal? Laten wij maar eens samen boven gaan kijken.’ Rune en Nisse kunnen niet anders dan meelopen met de directeur. Die zwaait de deur van de lerarenkamer open en dan zien ze dit:




U zult begrijpen dat er geen computerspelletjes gekocht zijn. Wel twee nieuwe plafondplaten en een nieuwe lamp.

zaterdag 5 maart 2016

Simon-Saul

Simon-Saul

In de zomer van 2014 kwam ik op een speelplaats een oude man tegen. Simon-Saul. Dit is zijn verhaal.

‘Goedemiddag, mag ik naast u komen zitten?’ Ik kijk op uit mijn tijdschrift en zie een oude man staan. Een magere oude man. ‘Ja, natuurlijk, neemt u plaats, ik kan zelfs nog wel een stuk opschuiven.’ ‘Nou, zo breed ben ik nu ook weer niet. Blijft u rustig zitten.’  De oude man buigt door zijn knieën en gaat op het uiterste puntje van de bank zitten. ‘En ook ik ben toch niet zo breed? Ik bijt niet hoor, u mag best iets dichter bij komen zitten, u valt bijna van de bank.’ De oude man glimlacht en schuift op. Nu zit hij netjes met beide billen op de gemeente bank. Ik kijk naar de kinderen en begin weer te lezen.

‘Mooi weer voor de kinderen om te spelen’ zegt de man naast me. ‘Heeft u hier ook kinderen rondlopen?’ ‘Ja, er lopen hier 3 kinderen van mij in de rondte.’ En ik ga weer verder met mijn tijdschrift. Of althans ik doe een poging, want de man zit duidelijk om een praatje verlegen. ‘Komt u hier wel vaker met de kinderen?’  Het tijdschrift gaat terug in mijn tas, ik zal geen letter meer lezen zolang deze meneer naast me zit.  ‘Eigenlijk niet, terwijl het vrij dicht bij ons huis is, meestal gaan we met de auto naar het bos of naar de duinen, maar nu wilden ze naar deze speeltuin. We fietsen hier langs als we naar oma gaan. En u, komt u hier vaker?’ ‘Ja, iedere dag. Iedere dag als ik een rondje door de wijk ga lopen, dan kom ik hier even zitten, daarna loop ik naar de supermarkt, drink ik direct een kop koffie, dat kan tegenwoordig, je kunt gratis koffie drinken in de winkel, en dan loop ik weer naar huis.’ ‘Alleen? Loopt u uw rondje altijd alleen?’ ‘Ja, met wie zou ik moeten gaan lopen? Er zijn niet zo veel mensen die met een oude man op stap willen.’ Ik kijk opzij naar hem en hij geeft een guitige glimlach. ‘U heeft geen vrouw meer? Of kinderen en kleinkinderen die af en toe met u koffie willen drinken in de supermarkt?’ De man begint te lachen en wordt vervolgens stil.

Ik blijf naar hem kijken en zie de rimpels in zijn hoofd dieper worden. Hij blijft een hele tijd nadenkend voor zich uit kijken. Dan recht hij zijn rug. ‘Nee, ik had een vrouw en een kleine jongen. Zijn naam was Saul. Net als zijn vader, zijn grootvader en zijn overgrootvader. Mijn vrouw was de knapste vrouw die ik in mijn leven ben tegengekomen. De liefste ook. En op 16 februari 1940 werd zij mijn vrouw. Bijna 3 maanden later vielen de Duitsers Nederland binnen en toen wisten we al dat er andere tijden aan kwamen. Zware tijden.  Ondertussen was mijn vrouw in verwachting, ondanks de oorlog en de dreiging die boven onze hoofden hing, genoten we van de zwangerschap, van het bewegen van de baby in de buik, van het nieuwe leven. De verhalen van gevluchte Duitse Joden probeerde ik zo ver mogelijk weg te houden van mijn vrouw, ik vond dat ze zich geen zorgen moest gaan maken, maar toen op 30 november 1940 onze kleine Saul werd geboren, was de wereld verhard. In januari moesten we ons laten registreren. Stel je voor; wel moesten ons laten registeren. Tegelijkertijd mochten de Joodse kinderen niet meer naar school, en werd pijnlijk duidelijk dat we als tweederangs burgers beschouwd werden.’ Ik zit stil op de bank en hoor de lachende kinderen, wat een hele vreemde combinatie is met het verhaal wat ik nu hoor.

‘In 1941 probeerden we zo veel als mogelijk te genieten van onze knappe jongen. Hij had mooi donker haar en twinkelende donkere ogen. Hij was werkelijk altijd vrolijk. Altijd, tot het laatst was hij aan het lachen en hij maakte iedereen blij. Dat stel ik me in ieder geval voor, want ik heb hem in zijn laatste dagen niet gezien. Ik heb ze in de steek gelaten. Mijn vrouw en mijn zoon, ik heb vaak wakker gelegen, dan kwamen de boze dromen en moest ik lopen, hele nachten liep ik, tot het licht werd en ik van uitputting in slaap viel. Wat zou er gebeurd zijn als ik bij ze was geweest op die ene fatale dag in maart?’

De man stopt weer met praten en ik geef hem een flesje water uit de picknicktas. Hij pakt het aan zonder iets te zien, schroeft de dop er af en drinkt zonder te proeven.

‘5 maart 1942, ik was een paar dagen eerder naar Friesland vertrokken om een schuilplaats te vonden voor ons, het werd steeds grimmiger in Nederland, de bezittingen van alle Joodse mensen waren in januari geregistreerd en onze vrijheden werden iedere dag verder ingeperkt. Ik had de stille hoop dat in het weidse Friesland ergens een veilige plek zou zijn. Een plek ver van alles en iedereen af, waar we de oorlog konden uitzingen en waar ik in ruil voor onderdak zou werken. Had ik mijn vrouw en zoon maar meegenomen op die reis, dan zou alles anders gegaan zijn. De beslissingen die je dagelijks neemt, kunnen je toekomst radicaal veranderen, zonder dat je dat weet. Nu, nu weet ik, maar toen had ik nog hoop. Hoop in een toekomst en hoop in de goedheid van de mensen.’

‘Terwijl ik op weg was naar Friesland, kwam het bericht dat alle inwoners zich op 5 Maart moesten melden bij het station. Ze zouden naar Amsterdam gaan. Mijn vrouw heeft keurig gedaan wat haar opgedragen werd, 1 van de buren heeft nog geprobeerd om haar op andere gedachten te brengen, heeft nog aangeboden om haar naar West Friesland te brengen, waar ze bij mensen kon schuilen en kon wachten op mijn terugkomst, maar ze had geen idee wat er zich afspeelde in Duitsland, daar had ik haar namelijk nooit in betrokken, ze hield zich bezig met onze zoon. En dus is ze met Saul in haar armen naar het station gelopen en heeft ze een kaartje naar Amsterdam gekocht. Kun je het je voorstellen? Ze moesten zelf de kaartjes kopen! De kaartjes voor de reis naar de vernietiging.’

De man kijkt somber, boos, donker. Ik knik en luister met ingehouden adem en met kippenvel op mijn armen. Ben bang om iets te zeggen, uit angst dat hij zijn verhaal niet afmaakt. Want hoewel je deze verhalen niet wilt horen, bestaan ze wel; in de geschiedenisboeken, in de herinnering van velen en nu rolt 1 zo’n verhaal zich naast me uit. En ik weet al ongeveer hoe het verhaal af gaat lopen, maar ik hoop tegen beter weten in op een goede afloop. Dat zijn vrouw en zoon door een wonder gered zijn. Ik denk aan de tijdmachine van mijn jongste zoon, hoe mooi het zou zijn, om terug te keren in de tijd en deze verschrikkingen ongedaan te kunnen maken, maar ik snap uiteraard dat het niet kan. De verschrikkelijke donkere periode heeft bestaan en mag vooral nooit vergeten worden. Zal altijd verteld moeten worden. Zoals de oude man naast me nu verteld, zal ik zijn verhaal weer verder moeten vertellen. Ooit, maar nu niet. Nu luister ik terwijl mijn kinderen spelen.

‘Op 5 maart 1942 vertrok de trein vanuit Alkmaar naar Amsterdam. Vandaar zijn ze naar Westerbork gereisd. Ik heb me altijd afgevraagd of ze daar ook zelf de kaartjes voor moesten kopen. Raar toch?Dat je over dat soort onnozele dingen na gaat denken. Ik stel me voor dat kleine Saul met zijn lach voor vrolijkheid zorgde in de trein. Dat hij gelachen heeft naar zijn moeder, dat ze tot het laatst mocht genieten van zijn lach en zijn mollige armpjes. Die had hij namelijk ook. Mollige armpjes. Ook zoiets wat je nooit vergeet. De mollige armen van je kind. Omdat je verder geen herinneringen meer op hebt kunnen bouwen. Want hij hield simpelweg op te bestaan.’

‘Weet u waar ze uiteindelijk naar toe zijn gegaan? Heeft u ooit nog iets van ze gehoord?’ ‘Nee, nooit meer. Ze hielden simpel op te bestaan. In Sobibor. Ze zijn samen naar Sobibor gegaan, niet echt met zijn tweeën, met een overvolle trein, maar ze mochten gelukkig tot het einde samen blijven. Dat denk ik in ieder geval. Mijn vrouw en mijn kleine vrolijke jongen zijn volgens de boeken beide op dezelfde dag gestorven in September 1942.  Nog geen twee jaar mocht mijn Saul leven, en waarom? Waarvoor? Niemand heeft me ooit die antwoorden kunnen geven.  Net zoals ik mezelf nooit antwoord heb kunnen geven op de vraag waarom ik ze toch niet meenam naar Friesland. Ik kwam namelijk op een boerderij terecht en ik mocht daar onderduiken met mijn vrouw en zoon. Als mijn vrouw de boerin maar hielp met klusjes en het verzorgen van de 5 kinderen en als ik zolang het kon, maar op het erf zou helpen. Toen ik echter terug kwam ik Alkmaar was mijn huis leeg, waren de twee mensen die me zo dierbaar waren voorgoed verdwenen en dus loop ik iedere dag mijn rondje en drink ik iedere dag een kop koffie in de supermarkt. Alleen. ‘

‘Hoe houdt u het vol?’ Vraag ik terwijl ik naar mijn kinderen kijk, die met andere kinderen rondrennen en vrolijk lachen. ‘Omdat ik ooit weer samen zal zijn.’ De man staat op. ‘Tijd om naar mijn koffie te gaan.’ Ik ga ook staan en steek mijn hand uit. ‘Ik ben Anna’ zeg ik. ‘En ik ben Simon-Saul’ zegt de man. ‘Dank je wel dat je wilde luisteren.’ ‘Dank u wel dat u wilde vertellen.’ Ik voel de tranen in mijn ogen prikken. Diezelfde als ik bij Simon-Saul over zijn wangen zie lopen. Hij draait zich om en loopt in de richting van de supermarkt. ‘Jongens,’ roep ik, ‘we gaan koffie drinken!’ Met zijn vijven lopen we naar de supermarkt waar we aan de tafel gaan zitten en zwijgend onze koffie drinken, de kinderen drinken thee en snappen er niets van, de stralende ogen van Simon-Saul vertellen dat hier iets bijzonders gebeurt waar ze weliswaar niets van begrijpen, maar wat klaarblijkelijk belangrijk is voor die meneer en voor mamma.

In de weken na onze eerste ontmoeting hebben we nog vele rondjes door de wijk gemaakt, hebben we nog vele koppen koffie gedronken,  en heeft Simon-Saul nog vele verhalen verteld over zijn leven en dat van zijn gezin. Simon-Saul; we zullen jouw verhaal en dat van je dierbaren boekstaven en verder vertellen, opdat we nooit zullen vergeten!

Anna Marie.


Dit verhaal is ontsproten uit mijn schrijvers pen. Simon-Saul heeft nooit bestaan, maar zijn verhaal wel, het verhaal van de vele Joodse medemensen die weggevoerd werden en gaten sloegen in gemeenschappen; in families; in gezinnen.  Iedere vorm van herkenning berust op toevalligheden. In dit verhaal is gebruik gemaakt van bestaande data. 

donderdag 3 maart 2016

Een trommel vol liefde.

Ben heeft een collega, hij heeft er zelfs meerdere, maar over hen gaat dit verhaal niet. Eigenlijk ook niet over die ene collega, maar wel over zijn lunchtrommel. Ergens in een werkweek zaten Ben en die collega naast elkaar. Ben had een plastic zakje met een gekleurde knijper als sluitpost. In het plastic zaten bruine boterhammen met kaas verstopt. Hele lekkere gezonde bruine boterhammen met kaas. De collega had een lunchtrommel. Zo’n stoere stel ik me voor. Zo’n box die je ergens robuust ziet staan en dan weet je: hier werkt een man. Een echte. Met dikke boterhammen en hompen vlees. Dan komt zo’n echte man de lunchruimte in, die opeens kantine heet, of schaftkeet en dan opent hij zijn trommel. Pakt twee sneeën brood met plakken bloedworst en eet in drie happen het brood weg, spoelt zijn mond met zwarte koffie, zoals echte mannen drinken en dan kan hij er weer tegenaan. Heeft u het beeld? Zo’n broodtrommel dicht ik de collega toe.

In de trommel zaten echter helemaal geen dikke sneeën met bloedworst. Gewone boterhammen met kaas en ham, netjes gesneden. The touch van de vrouw. En bovenop de kaarsrecht gesneden boterhammen lagen een paar snoephartjes. Van die gekleurde. Ben keek stik jaloers naar die snoepjes en naar die trommel, hij keek nog eens naar zijn eigen brood en besloot dat hij niets zou laten merken. Niet aan zijn collega en ook niet aan mij. Maar wij zijn al eeuwen getrouwd en dus zie je dat er iets mis is. Dat hem iets dwars zit. En vrouwen blijven net zo lang zemelen en zeuren en zeiken en worden steeds een beetje chagrijniger tot manlief dan eieren voor zijn geld kiest. De lunchtrommel van zijn collega. Die wilde Ben ook wel. Niet zozeer een zelfde trommel, maar wel dat ik dan bijvoorbeeld zijn brood ging smeren ’s morgens vroeg en er dan ook snoephartjes in zou doen. Of een tomaatje, of een koekje of een Mars. Die eet hij anders nooit, maar dat is ook echt mannelijk. Mars. Zeg het maar eens hardop. MARS.

Maar Ben heeft nu eenmaal een waardeloze vrouw, dat mag ik zeggen van mezelf over mezelf. En ik zal me daar toch knettergek zijn om ’s morgens  klokslag 5 mijn warme bed te verlaten om boterhammen te gaan smeren. Ik heb wel aangeboden om dan ’s avonds zijn brood klaar te maken en in de koelkast te zetten met trommel en al, ik wilde er zelfs plakjes komkommer bij doen en lieve tomaatjes. Maar dat zag hij niet zitten, vocht van komkommer en tomaat trekken volgens hem dan gedurende de nacht in zijn boterham met kaas. Natte boterhammen zou hij dan hebben. Geen vergelijking met de boterhammen van zijn collega. Maar wel met trommel opperde ik nog, maar die trommel kon hem eigenlijk niet zo veel schelen en toen wist ik waar het eigenlijk om ging.


Niet om die mooie gesneden boterhammen, niet om die trommel, en ook niet om de vrouw van zijn collega die klaarblijkelijk wel uit liefde voor haar man iedere morgen in een koude keuken boterhammen stond te smeren. Nee, het ging volgens mijn deductie maar om 1 ding. En die kon hij krijgen. Ik ben namelijk uiteindelijk ook de beroerdste niet. 

Ben wilde een trommel vol liefde mee naar zijn werk ;)