Hallo Jasper,
ik mag met de familie mee kamperen. Dat schijnt heel leuk te zijn. Slapen op
een wiebelend luchtbed en maar hopen dat hij niet lek is, plassen in een
emmertje of tegen een boom en eten koken op een vreemde stalen pan die op een
gasfles staat. ’s Morgens je tanden poetsen op een rij bij de wasbakken met een
handvol andere kamperende mensen die je overigens niet kent en dan op een
wankele stoel relaxed een boek lezen. Ondertussen sla je muggen naar het
hiernamaals en wordt je gebeten door rode bosmieren. Ze zijn hier helemaal
enthousiast.
En dan sta je
opeens op de camping met een tent in een hagelbui. Best gezellig inderdaad het
tikken van de hagelstenen tegen het tentdak. Voor mij hebben ze een speciaal
bed gemaakt. In een keukenkast. Ik slaap in een keukenkast! De meeste mensen
willen geen muizen in hun keukenkast, maar in dit gezin kan een heleboel niet
gek genoeg. De eerste nacht hoorde ik gesnuif en gesnuf. Nadat ik van de eerste
angst bekomen was, ging ik heel voorzichtig buiten kijken. Daar zat een kleine
bostrol. Een hele lelijke kleine bostrol. Dit mag je eigenlijk niet zeggen,
maar bostrollen zijn altijd lelijk. Dat hoort zo, anders zijn het geen
bostrollen.
Terwijl ik
voorzichtig naar buiten liep, in de richting van de bostrol, zag ik dat het een
ondeugende bostrol was. Hij haalde bij alle tenten de haringen uit de grond.
Snel rende hij van de ene tent naar de andere tent. Tsjak-tsjak-tsjak vlogen de haringen door de rondte. ‘Wat ben jij aan het doen?’ Vroeg ik hem.
Hij schrok zich een apehoedje en wilde het op een rennen zetten. Toen hij zag
dat ik het was en niet een boze campingeigenaar, en ook geen: ’s nachts naar het toiletgebouw om te plassen
kamperende gast was, stond hij stil. ‘Ik haal iedere nacht alle haringen los.’
‘Dat zie ik ook wel, maar waarom?’ ‘Omdat al deze mensen in mijn tuin staan. Ik
ga toch ook niet zomaar bij iemand in de tuin staan met mijn huis?’ ‘Waar is
jouw huis dan?’ Vroeg ik hem. ‘Daar. Dat is mijn huis.’ Hij wees naar een boom
in het midden van het veld. De mooiste van het veld. De boom die voor schaduw
zorgt als het heel warm is, de boom die geruststellend ruist in de wind en de
boom die beschutting biedt tijdens harde regenbuien. De boom waar grote mensen
mee knuffelen als ze het ook allemaal niet meer weten. ‘Dat is mijn huis, ik
woon daar al mijn hele leven en dan opeens wordt je op een ochtend wakker en
sta je midden op een camping! En hebben ze hier iets aan mij gevraagd? Ben je
mal, natuurlijk niet! Ik moet alles zo maar goedvinden en nu is het gedaan met
mijn rust.’
‘Dat is
natuurlijk allemaal heel vervelend, maar om dan maar tenten te saboteren, is toch
ook de oplossing niet. De camping gaat
niet zomaar weg, dus we moeten op zoek naar een ander huis voor je waar je weer
helemaal tot rust kunt komen.’ ‘Ik ga niet verhuizen! De camping gaat maar weer
verhuizen!’ ‘Dat lukt je niet, de camping is hier nu en gaat voorlopig niet
meer weg, kost allemaal veel te veel geld en in de grote mensen wereld draait
zo ongeveer alles om geld.’ ‘Verhuizen! Maffe muis! Ik ga helemaal niet
verhuizen!’
De bostrol
liep boos weg en kroop weer in zijn boom, de hele dag hoorde je een licht
snurken uit de boomstam komen, alleen hoorbaar voor diegenen die geloven in
bostrollen.
De volgende
nacht werd ik weer wakker van het geluid van rondvliegende tentharingen. Tsjak-tsjak-tsjak. Begint hij nu weer?
Mompelde ik in mezelf en ik kroop mijn warme keukenkast weer uit. Voorzichtig
ritste ik de tent open en jawel, daar liep de boze bostrol weer de haringen uit
de tenten te trekken. Tsjak-tsjak-tsjak.
“Is het nu afgelopen? Je schiet hier echt helemaal niets mee op. Je gaat
verhuizen. Naar een locatie waar je als bostrol ook nog nuttig werk kan
verrichten.’ ‘Ik wil niet weg, ik woon hier.’ Tsjak-tsjak-tsjak.
‘Kom mee,
vandaag zijn we met alle kinderen naar het bos geweest en daar vonden we een
vennetje. Een prachtig bosven, waar de
herten ’s morgens komen drinken en waar de everzwijnen de boel regelmatig
omploegen. Maar er is 1 klein probleem. De kikkervisjes.’ ‘Kikkervisjes? Hoe
kunnen die nu een probleem zijn?’ De boze bostrol was gestopt met het
uittrekken van de haringen. ‘Alle kinderen die meewaren, werden als een magneet
aangetrokken tot het water. Allemaal wilden ze die kikkervisjes van dichtbij
zien. En kinderen met een bosmeer, dat is geen goede combinatie. Als ze er in
vallen, komen ze er niet zo makkelijk meer uit. Jouw nieuwe taak is dan ook de
kinderen bang maken als ze te dicht bij de waterkant komen. Dan roep je heel
hard boe!, of bah!, of iets anders. Als ze maar schrikken en snel terugrennen
naar de camping.’
De bostrol
zat me met 1 oog aan te kijken. De andere zat dicht, dan kon hij beter denken. ‘Boe
of bah. Of iets anders. Snoeptomaat. Mag ik dat ook roepen? Snoeptomaat! Of wilde wasbeer? Chocotoffee!
Dat vind ik een leuk woord. Chocotoffee!
Ik doe het. Maar dan moet ik wel ergens wonen. In de buurt van dat vennetje.
Dat is natuurlijk handiger.’
Hij was helemaal enthousiast Jasper. Dus liepen we samen door het donkere bos in de
richting van het vennetje. En weet je wat we vonden? Een echt bostrollen hol!
Kijk maar op de foto. Zo verhuisde de bostrol naar zijn nieuwe onderkomen in de
buurt van het vennetje. Af en toe hoorden de kamperende mensen dwars door het
bos: Chocotoffee! Of Snoeptomaat! En niemand die begreep
waar dat vandaan kwam. Behalve de bange kinderen die heel hard terug kwamen rennen en de
kikkervisjes de rest van de vakantie met rust lieten.
Wat een mooi trolhol.
BeantwoordenVerwijderen