Iets wat je niet ziet, dat is er niet. Ik ben het niet met
deze uitspraak eens, want als ik iets niet zie, dan kan ik het wel ruiken, of
horen, of voelen. En als ik iets voel, maar niet zie, dan is het er toch wel? Waarschijnlijk
wordt er bedoeld: iets wat je niet ervaart is er niet.
Vanmorgen was de uitspraak echter: iets wat je niet ziet,
dat is er inderdaad niet. We waren de zitkussens van jongste zoon kwijt. We in
deze zin kunt u lezen als: ik. Ik was de zitkussens kwijt. Niet een ander
gezinslid, maar ik was ze kwijt. Oudste zoon lag tot 10.00 te slapen, de vader van de kinderen was
naar zijn werk, dochter werd om 8.05 wakker, rende om 8.15 de deur uit om op
haar fiets te springen. Zonder ontbijt, maar wel aangekleed. School begint om
8.30 en het is een kwartier fietsen. Zo’n ochtend. Jongste zoon lag op de bank.
In pyjama filmpjes te kijken. Lekker onder een dekbed.
En ik liep zwetend door het huis. Want waar in hemelsnaam
liggen de zitkussens? Niet op hun plek, dat was wel duidelijk. Na de eerste keer
kijken lagen ze er niet en ook niet bij de tweede keer, de derde, de vierde en
de vijfde keer. U zult het allemaal herkennen. Je bent iets kwijt en dan blijkt
opeens dat het toch al die tijd op zijn plaats lag! Niet de zitkussens. Ook
niet in de auto, niet in een verkeerde tas, niet onder de bank, niet in de
badkamer, niet op het toilet, niet helemaal nergens.
Ondertussen probeerde ik jongste zoon zover te krijgen dat
hij zich ging aankleden. ‘Dat hoeft dus niet, want zonder zitkussens ga ik niet
naar school.’ ‘Kleed je toch maar aan. Ik vind ze straks vast wel.’ Ondertussen
probeerde ik hem zijn tanden te laten poetsen. ‘Dat hoeft dus niet, want zonder
zitkussens ga ik niet naar school.’ ‘In de vakantie ga je ook niet naar school,
maar poets je toch je tanden. Ik vind ze wel’, riep ik terwijl ik door de regen
rende naar de fietsenschuur. Geen zitkussens. Wat zouden ze daar ook moeten
doen? Maar ondertussen keek ik ook op het toilet en onder mijn bed. Ondertussen
probeerde ik jongste ook zover te krijgen dat hij een borstel door zijn haar
haalde. ‘Hoeft niet, want..’ ‘IK VIND ZE WEL!!’ ‘Jee, ik wilde alleen zeggen
dat het buiten regent en dat mijn haar dan toch verregend.’
Uiteindelijk stond zoon klaar, op blote voeten, en had ik
geen zitkussens. ‘Nou, dan trek ik nu mijn pyjama weer aan. Ik ga dus niet op
een stoel zitten zonder zitkussens, voel ik de hele tijd die houten stoel tegen
mijn botten tikken, en die leuning is me dan de hele ochtend aan het duwen en
ik kan niet terugduwen, want dan duw ik de stoel onder mijn kont vandaan’. ‘We
gaan gewoon naar school en dan kijken we of school misschien ook een zitkussen
heeft die we kunnen lenen.’ ‘Nee! Bent u gek? Die zitten vol bacteriën. Ik ga
niet op de bacteriën van iemand anders zitten. Ik kan me niet concentreren als
er bacteriën van iemand anders over mijn lichaam lopen.’ Op dit soort momenten
moet je als moeder weten dat je toch echt je mond moet houden. Het is niet
noodzakelijk om kind te vertellen over bacteriën op tafels, op vloeren, op
deurklinken, op trapleuningen, op kapstokken, op alles eigenlijk. Kijk! Ook dit
is er zo 1: Iets wat je niet ziet, is er niet. Toch wel! Bacteriën zijn overal.
Niet zeggen, niet zeggen, niet zeggen.
De hele tijd was ik mijn hoofd aan het pijnigen. Wat was er
vrijdag anders dan op alle andere vrijdagen? Het afscheid van de juf. Eureka!
We troffen de juf, onder aan de andere trap. En ik had twee tassen in mijn
hand, een jas van jongste, een cadeau voor de juf en een stapel zitkussens. Wat
heb ik met die zitkussens gedaan? Even aan de kant gelegd boven op de kapstok. ‘Ik
weet waar ik ze heb neergelegd! Op de kapstok aan de andere kant van de school.’
‘Jee mam, kunt u misschien ook een keer opletten? Nu kom ik dus te laat op
school, omdat u mijn zitkussens maar overal zo neerlegt.’ En even voor uw
beeld: zoon is niet brutaal. In de ogen van zoon regel ik zijn zitkussens.
Altijd en overal. En ben ik eindverantwoordelijk. Zoals ik overal eindverantwoordelijk
voor ben. Eindelijk fietsen we naar school. Zoon op zijn dooie akkertje, ik op
hete kolen. Want, als de kussens er niet meer liggen, dan maakt zoon
rechtsomkeert. Een stoel die terugduwt en tegen je billen klopt, dat is hel op aarde.
Dus zien ouders mij door de al bijna lege gangen stuiven terwijl zoon zijn
fiets op slot zet. Op zijn dooie akkertje. Door de klapdeuren zie ik ze al
liggen. Gebroederlijk naast elkaar op de grond onder de kapstok. Onder natte
jassen en op een vloer met zand. Maar er zijn 2 kussens!
En dan begint er nog meer gemopper, dat ik beter op moet
letten, dat spullen niet voor niets een vaste plaats hebben, dat ik echt beter
mijn taken moet gaan uitvoeren, omdat hij anders op zoek moet naar een andere
hulp en dat ik door zijn toedoen nu te laat ben. Ik knik en luister en adem
uit. Ondertussen klop ik kussens tegen mijn billen en bovenbenen. Zand moet er
uit, bacteriën en huidschilfers. Ik veeg en tik alles tegen mijn broek. Ik heb
niets tegen bacteriën. Ik zie ze toch niet.
Als dan eindelijk zoon de klas binnenloopt, vertrek ik terug
naar huis. Koffie, heel veel kopen koffie. En een schone broek. Voor de
zekerheid. Want wat je niet ziet, is er niet altijd niet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten