Je bent een kereltje van net 4 jaar. Je wilt zelf op de fiets naar school, maar mamma zet je steevast achterop de fiets. En dus zit je achter een brede rug en heb je geen andere mogelijkheid dan links en rechts de wereld te bekijken. Achteruit kijken mag niet van mamma want dan zeurt ze dat ze bijna valt. Mamma kan klaarblijkelijk nog niet goed fietsen. Zelf val je nooit met je fiets. Jij hebt slim als je bent, pappa 2 zijwieltjes laten plaatsen. En dus kun je al met losse handen fietsen, kun je gewoon achter je kijken en heb je voor je de hele wereld aan je voeten. Of aan je fietsbanden. Maar mamma blijft doorzeuren en heeft het over “te laat op school komen.”Boeiend denk je, maar mamma is sterker en sneller en zo komt het dat je weer achter een brede rug zit. Mopperend. Dat wel. En te laat op school komen we evengoed, want je zus vangt alle lieveheersbeestjes en je broer rijdt een andere route, die langer is, maar waar hij minder honden tegenkomt. En mamma stopt altijd bij het pad waar je broer weer uit komt, omdat broer anders rustig weer naar huis fietst. En daarna gaat mamma heel hard fietsen, want zus is met alle gevangen lieveheersbeestjes doorgefietst en mamma is altijd bang dat ze bij een gevaarlijke kruising zo oversteekt. Zelf zie je het gevaar van die kruising niet, want je ziet links en rechts de auto’s gewoon netjes stilstaan voor zwetende mamma, zingende zus, honden tellende broer en mopperend jongetje van 4.
En op de terugweg naar huis hetzelfde verhaal. Mamma plaatst je in het stoeltje. Voorzichtig kijk je om je heen om zeker te weten dat je klasgenootjes niet zien dat je nog niet zelf mag fietsen, klasgenootjes die ook achterop zitten zwaaien voorzichtig naar je. Broederschap van achterop bij mamma moeten zittende kleuterkindjes. We gaan fietsen eindelijk. Fietstassen puilen uit van jassen, bekers en knutselspullen. Mamma maakt snelheid, zwaait fiets naar voetpad en stapt af. En dan ben je het zat met dat gezeur en neem je het heft in eigen hand. “U mag hier niet staan met de fiets op de stoep. Op het fietspad. Snel.” Mamma gaat weer fietsen, want broer en zus zijn er weer, maar dan gaat mamma met broer al oversteken terwijl zus nog een kever vangt. “Stop!!” En als het gezelschap weer compleet is let je goed op of de blokjes van het fietspad wel links van je beentjes zitten, anders fietst mamma aan de verkeerde kant. “Verkeerde kant!”Hoef je alleen maar te roepen en broer, zus en mamma gaan weer goed fietsen. Je wordt serieus genomen. Je recht je rug in het kinderzitje. Als een koning op zijn troon. Maar vlak bij huis in een doodlopend straatje, gaat mamma gewoon links fietsen. “Zo gaan wij dood! Wij rijden aan de verkeerde fietskant en dan komt er een auto en dan gaan wij dood. Dus ga nu maar aan de goede kant fietsen.” En weer luistert mamma. Je besluit je geluk te testen. “Ik wil over het heuveltje.” En mamma rijdt braaf over het heuveltje. “En nu wil ik over de brug.” En de fietstocht gaat over de brug. Thuis aangekomen wil je een zwembad. Maar dat krijg je dan toch nog niet voor elkaar. Komt nog wel. Geduld. Je bent per slot van rekening nog maar 4 jaar.
Als ik terugdenk aan de schoolritjes krijg ik het nog benauwd, terwijl we alleen maar een fietspad af hoefden te rijden. Maar op dat fietspad was het heel druk en er reden ook scooters en zo. Tot overmaat van ramp een tunneltje waar je lekker snelheid kunt maken (en dus ook hard kunt vallen). Ik snap dat je je jongste nog eventjes achterop wilt houden :-)
BeantwoordenVerwijderenGroetjes,
Marion
Wat heb je je geweldig verplaatst in zijn wereld.
BeantwoordenVerwijderen